(4) groot aantal politieke partijen
(5) gebrek aan ervaring met functioneren parlementaire democratie,
(6) economische malaise in eerste jaren na de oorlog (o.a. inflatie 1923): ontevredenheid
(7) groeiende steun voor radicale politieke groeperingen, o.a. Deutsche Arbeiterpartei (DAP),
(8) revanchegevoelens, versterkt door: ‘Dolkstootlegende’, ‘Diktaat’ van Versailles en optreden overwinnaars WO I