De Grote Signaalwoorden Quiz

Signaalwoorden gebruik je om...
A
een signaal te geven.
B
structuur in de tekst aan te brengen.
C
om structuur en verbanden in de tekst aan te brengen.
1 / 13
next
Slide 1: Quiz
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes.

Items in this lesson

Signaalwoorden gebruik je om...
A
een signaal te geven.
B
structuur in de tekst aan te brengen.
C
om structuur en verbanden in de tekst aan te brengen.

Slide 1 - Quiz

Tekstverband: VERGELIJKING
A
net als
B
kortom
C
als
D
waarmee

Slide 2 - Quiz

Welk tekstverband geeft
'Om...te...' aan?
A
oorzaak - gevolg
B
redengevend
C
doel - middel
D
concluderend

Slide 3 - Quiz

Wouter heeft jaren met Lady Gaga samengewerkt. Hij heeft dus een enorme werkervaring met celebs.
A
Redengevend
B
Concluderend

Slide 4 - Quiz

Wat is geen tekstverband?
A
tegenstelling
B
opsomming
C
voorbeeld
D
doel

Slide 5 - Quiz

Anja wil wel collecteren voor de Dierenbescherming, want zij wil dieren in nood helpen.
A
Redengevend
B
Concluderend

Slide 6 - Quiz

Welk tekstverband herken je? 'Kortom, dit was de herhaling over tekstverbanden en signaalwoorden.'
A
Doel-middelverband
B
Vergelijkend verband
C
Samenvattend verband
D
Concluderend verband

Slide 7 - Quiz

'want' hoort bij het tekstverband...
A
uitspraak-tegenstelling
B
middel-doel
C
oorzaak-gevolg
D
uitspraak-vergelijking

Slide 8 - Quiz

Signaalwoord: omdat

Tekstverband
A
uitspraak-vergelijking
B
middel-doel
C
uitspraak-reden
D
uitspraak-opsomming

Slide 9 - Quiz

Welk signaalwoord past er bij het volgende tekstverband?
Tekstverband: CONCLUSIE
A
kortom
B
alles overziend
C
met dat doel
D
daarentegen

Slide 10 - Quiz


Wat is een tekstverband?
A
Het belangrijkste wat in de tekst over het onderwerp wordt gezegd.
B
Het belangrijkste in een alinea.
C
De samenhang tussen woorden, zinnen of alinea's.
D
Relaties tussen verschillende delen van de tekst.

Slide 11 - Quiz

Tekstverband: SAMENVATTING
A
hierdoor
B
concluderend
C
om
D
kortom

Slide 12 - Quiz

Wat is GEEN tekstverband?
A
opsomming
B
voorwaarde
C
synoniem
D
tegenstelling

Slide 13 - Quiz