oefen quiz SE 1 (vragers en aanbieders H1 + crisis)

Schaarste is
A
De informatie die noodzakelijk is om voldoende goederen en diensten te produceren
B
de productie van voldoende middelen om in behoeften te voorzien
C
de spanning tussen de behoeften en de middelen om in de behoeften te voorzien
D
het offer dat mensen moeten brengen om zich goederen en diensten te verschaffen
1 / 23
next
Slide 1: Quiz
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes.

Items in this lesson

Schaarste is
A
De informatie die noodzakelijk is om voldoende goederen en diensten te produceren
B
de productie van voldoende middelen om in behoeften te voorzien
C
de spanning tussen de behoeften en de middelen om in de behoeften te voorzien
D
het offer dat mensen moeten brengen om zich goederen en diensten te verschaffen

Slide 1 - Quiz

Een Budgetlijn kan naar rechts verschuiven als:
A
Het budget van de consument daalt.
B
Er meer geproduceerd wordt
C
De consument meer chips koopt
D
De consument de loterij wint.

Slide 2 - Quiz

Als er inflatie(stijgend prijspeil) is wat zal er dan met de budgetlijn gebeuren?
A
Verschuift naar links
B
Verschuift naar rechts
C
Blijft gelijk

Slide 3 - Quiz

Denk aan een Product A en Product B budgetlijn. Stel de prijs van Product A verdubbelt.
Hoeveel kan je nog van maximaal van product B kopen?
A
de helft
B
ongeveer 3/4de
C
evenveel
D
Niet te zeggen zonder meer informatie

Slide 4 - Quiz

Wat is géén geldfunctie?
A
rekenmiddel
B
ruilmiddel
C
spaarmiddel
D
rentemiddel

Slide 5 - Quiz

Hoe noemen we het als je iets koopt met cash geld?
A
Directe ruil, giraal geld.
B
indirecte ruil, giraal geld.
C
Directe ruil, chartaal geld.
D
Indirecte ruil, chartaal geld.

Slide 6 - Quiz

Door inflatie stijgt de koopkracht van geld
A
Juist
B
Onjuist

Slide 7 - Quiz

De opofferingskosten van een boek lezen bedragen?
A
90
B
85
C
50
D
5

Slide 8 - Quiz

Vul het juiste woord in:
Aan het ruilen zijn doorgaans
...... verbonden
A
ruilkosten
B
verkoopkosten
C
pinkosten
D
transactiekosten

Slide 9 - Quiz

Neemt de arbeidsproductiviteit toe of af wanneer er sprake is van mechanisatie of automatisering
A
arbeidsproductiviteit neemt af
B
arbeidsproductiviteit neemt toe

Slide 10 - Quiz

Door specialisatie stijgt de arbeidsproductiviteit
A
Waar
B
Niet waar

Slide 11 - Quiz

Als B=17 en chips € 0,75 kost wat is
dan de formule van deze budgetlijn?
A
17= 0,75C + 1F
B
17= 17C + 22,5F
C
B= 1C +0,75F
D
B= 0,75C + 17F

Slide 12 - Quiz

Door inflatie daalt/stijgt de interne waarde
A
daalt
B
stijgt

Slide 13 - Quiz

De ECB verlaagt de rente.
Wat gebeurt er met de inflatie?
A
De inflatie blijft gelijk
B
De inflatie stijgt
C
De inflatie daalt

Slide 14 - Quiz

België en Nederland moeten de taken verdelen op basis van hun comparatieve voordelen. Welk land zal kaas gaan maken?
A
Belgie
B
Nederland

Slide 15 - Quiz

De winst per product bereken je door:
A
TO - TK
B
MO = MK
C
Qa - Qv
D
GO - GTK

Slide 16 - Quiz

Totale maximale winst bereken je door...
A
TO = TK
B
MO = MK
C
TO - TK
D
MO - MK

Slide 17 - Quiz

TO = 2q
TK = 1,50q + 3000

de variabele kosten zijn?
A
2 euro
B
1,50 euro
C
3000 euro
D
2000 euro

Slide 18 - Quiz

TO = 0,8Q + 1200

de marginale opbrengsten zijn:
A
0,8
B
1200
C
1500
D
8

Slide 19 - Quiz

Twee beweringen over break-even.
I. Break-evenafzet: TO = TK
II. Break-evenafzet: GO = GTK
Welke bewering(en) is/zijn goed?

A
Beide zijn goed
B
I is goed en II is fout
C
I is fout en II is goed
D
Beide zijn fout

Slide 20 - Quiz

TO = 560q
TK = 30q + 340

De marginale opbrengst is:
A
340
B
30q
C
560

Slide 21 - Quiz

De prijs waarbij er
maximale winst is
ligt bij € ......
A
10
B
20
C
40
D
80

Slide 22 - Quiz

De maximale winst is
€ ......
A
40
B
400
C
800
D
1600

Slide 23 - Quiz