le mercredi 24 novembre
1 / 25
Lesson duration is: 60 minItems in this lesson
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
il y a trois jours
Slide 3 - Open question
un dépliant
Slide 4 - Open question
le plongeur
Slide 5 - Open question
ik wens
Slide 6 - Open question
jij hebt gelezen
Slide 7 - Open question
gister avond
Slide 8 - Open question
Wat gebeurt er met het voltooid als je het hulpww être gebruikt in de p.c?
Slide 9 - Mind map
Bij een passé composé met être, dien je soms een letter toe te voegen aan het voltooid deelwoord.
A
Vrai
B
Faux
Slide 10 - Quiz
Welk werkwoord krijgt in de passé composé het hulpwerkwoord être ?
A
rentrer=naar binnengaan
B
être=zijn
C
écouter=luisteren
D
louer=huren
Slide 11 - Quiz
In de passé composé kan het hulpwerkwoord avoir of être zijn.
A
waar
B
niet waar
Slide 12 - Quiz
Welke zin heeft een passé composé met être?
A
Le prof a demandé une question.
B
Tu es allé au collège en bus?
Slide 13 - Quiz
Welke zin is correct geschreven in de p.c?
tomber = vallen
tomber = vallen
A
Elle est tombé
B
Elle est tombée
C
Elle a tombée
D
Elle a tombé
Slide 14 - Quiz
Welke zin is correct geschreven in de p.c?
(descendre = uitstappen)
(descendre = uitstappen)
A
Nous avons descendu
B
Nous avons descendus
C
Nous sommes descendus
D
Nous sommes descendu
Slide 15 - Quiz
Vervoeg in de passé composé:
(rester) ils.......
(rester) ils.......
Slide 16 - Open question
Slide 17 - Slide
Slide 18 - Video
La
Le
L´
Les
Suisse
Portugal
Grèce
Etats-Unis
Italie
Pays-Bas
Danemark
Maroc
Slide 19 - Drag question
Frankrijk
Engeland
Japan
Spanje
België
Zweden
la Suède
Le Japon
la France
la Belgique
l'Angleterre
l´Espagne
Slide 20 - Drag question
à
en
au
aux
Toronto
Italie
Luxembourg
Japon
Canada
Suède
Rome
Berlin
Pays-Bas
Slide 21 - Drag question
Londres est ...
A
en Angleterre
B
à la Angleterre
C
au Angleterre
D
aux Angleterre
Slide 22 - Quiz
Tokyo est ... Japon
A
à
B
en
C
au
D
aux
