Taal actief groep 5: thema 1 herhaling woordenschatwoorden

voertuigen
1 / 19
next
Slide 1: Mind map
TaalBasisschoolGroep 5

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slide.

Items in this lesson

voertuigen

Slide 1 - Mind map

Welk voertuig rijdt stapvoets?
A
auto
B
straaljager
C
scooter
D
koets

Slide 2 - Quiz

Welk voertuig gaat pijlsnel?
A
auto
B
straaljager
C
scooter
D
koets

Slide 3 - Quiz

Wat betekent dit bord?
A
gebod
B
geloof
C
verbod
D
verzet

Slide 4 - Quiz

Wat zijn verkeersregels?
A
een lange file
B
afspraken in het verkeer
C
een stoplicht
D
een kruising

Slide 5 - Quiz

Waar kom je zo'n bord tegen?
A
kruising
B
splitsing
C
snelweg
D
rotonde

Slide 6 - Quiz

Waar kom je zo'n bord tegen?
A
kruising
B
splitsing
C
snelweg
D
rotonde

Slide 7 - Quiz

Waar kom je zo'n bord tegen?
A
kruising
B
splitsing
C
snelweg
D
rotonde

Slide 8 - Quiz

Hoe noem je dit ook wel?
A
een bekeuring
B
de weggebruiker
C
de versnelling
D
in de prak

Slide 9 - Quiz

Zwanen ........ op de snelweg.
A
zwemmen
B
crossen
C
belanden
D
kraaien

Slide 10 - Quiz

Vragenronde

Slide 11 - Slide

Wat betekent belanden?
A
pizza eten
B
beginnen
C
looproute
D
terechtkomen

Slide 12 - Quiz

Wat is een streek?
A
gebied
B
gebouw
C
land
D
stad

Slide 13 - Quiz

Wegens slecht weer gaat de sportdag niet door.

Wat betekent wegens?
A
Na
B
Doordat
C
Over
D
Sinterklaas

Slide 14 - Quiz

In het vervolg luisteren jullie naar mij.
A
Morgen
B
Gisteren
C
Volgende week
D
Vanaf nu

Slide 15 - Quiz

De kinderen zoeken vergeefs naar het verdwenen boek, maar ze kunnen het niet vinden.

Wat betekent vergeefs?
A
zonder dat het iets oplevert
B
omdat het moet
C
met succes
D
op een goede plek

Slide 16 - Quiz

Je straf ontlopen...
A
straf krijgen
B
straf niet krijgen
C
iemand straffen
D
stelen

Slide 17 - Quiz

Wanneer ben je strafbaar?
A
als je loopt
B
als je een misdaad begaat
C
als je lacht
D
als je huilt

Slide 18 - Quiz

Welke is een verkeersregel?
A
Je hebt hier mooie huizen.
B
Even lekker zwemmen.
C
Verkeer van links moet rechts voorrang geven.
D
Bij het stoplicht moet je altijd doorrijden.

Slide 19 - Quiz