Economie Oefentoets H2 Thuis in geldzaken

Welkom klas 3K2
  • Ga zitten volgens plattegrond
  • telefoontas in de tas
1 / 34
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welkom klas 3K2
  • Ga zitten volgens plattegrond
  • telefoontas in de tas

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Wat gaan we doen
  • Oefentoets maken
  • lesson ups of online malmberg
  • Kahoot

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

oefenToets maken
Vraag 1 t/m 8 
10 minuten bespreken
Daarna vraag 11 t/m 16 
timer
10:00

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Toets maandag 2 december

H2 Thuis in geldzaken
De leerteksten per paragraaf
Samenvatting bladzijde 70 t/m 72
Lesson ups












Slide 4 - Slide

This item has no instructions

H2 Thuis in geldzaken
  • Schrijf je berekening op papier en noteer alleen je uitkomst hieronder zonder euro en met een komma, bv 76,50.
  • Denk aan juist afronden van geld op 2 decimalen achter komma
  • rekenmachine mag je gebruiken
  • Boek mag je gebruiken

  • Heel veel succes

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Noem de drie functies van geld. (paragraaf 2.1 vanaf blz 46)
timer
2:00

Slide 6 - Open question

This item has no instructions

Functies van geld
Ruilmiddel

Spaarmiddel

Rekenmiddel

Slide 7 - Drag question

This item has no instructions

Jan en Mehmet zijn buren. Jan spreekt af met Mehmet de laminaatvloer te leggen bij Mehmet. Mehmet doet voor Jan de belastingaangifte. ( paragraaf 2.1 vanaf bladzijde 46)

Welke vorm van ruilen herken je in bovenstaand voorbeeld?


A
Indirecte ruil omdat goederen (diensten) met elkaar geruild worden.
B
Directe ruil omdat goederen (diensten) met elkaar geruild worden.
C
rekenmiddel omdat er geruild wordt van diensten
D
spaarmiddel

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

Hoe zat dat ook al weer met inflatie? Door inflatie kan je...( p. 2.3 vanaf 54)
A
meer besteden, daardoor wordt koopkracht meer
B
minder besteden, daardoor wordt koopkracht minder
C
Meer besteden, daardoor wordt koopkracht minder
D
Minder besteden, daardoor wordt koopkracht meer

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

Het Nibud raadt huishoudens aan om een buffer aan te leggen. (2.3. sparen met profijt vanaf bladzijde 55)
Met welk spaardoel leg je zo’n buffer aan?
A
Sparen voor een doel
B
Sparen uit voorzorg
C
Sparen voor de rente

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

Je kunt beleggen in aandelen, maar ook in 'een soort lening aan een bedrijf' Hoe noem je dat?
A
RENTE
B
obligatie
C
deposito
D
dividend

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

Vul hieronder de voor en nadelen van sparen en beleggen in
Sparen
Beleggen
Voordeel:
Nadeel:
Je krijgt rente
De rente is laag
Je kunt jouw geld verliezen
Je belegging kan meer waard worden

Slide 12 - Drag question

This item has no instructions

  Sparen                                       Beleggen
Voordeel Je krijgt rente       Je beleggingen kunnen meer waard woorden
Nadeel Rente is laag             Je kunt jouw geld verliezen

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Startbedrag: €250,-


Relatief weinig risico
Relatief gemiddeld risico
Relatief veel risico
Sparen
Beleggen in obligaties
Beleggen in aandelen

Slide 14 - Drag question

This item has no instructions

Soorten leningen, Welk plaatje moet waar? 
Hypotheek lening 
Persoonlijke lening 
Doorlopend krediet 
Rood staan 

Slide 15 - Drag question

This item has no instructions

Soorten leningen

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Lex rekent in een winkel contactloos € 20 af. Wat is hiervan het gevolg voor zijn hoeveelheid chartaal geld en giraal geld? Neem uit onderstaande zinnen de letters A en B over en zet er het juiste woord achter.
Kies uit: blijft gelijk – daalt – stijgt.

De hoeveelheid chartaal geld van Lex …[A]…
De hoeveelheid giraal geld van Lex …[B]…

A
A en B blijven gelijk
B
A en B dalen
C
A en B stijgen
D
A. blijft gelijk B. daalt

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

Zijn de volgende beweringen juist of onjuist? Geef dat per bewering aan
1 Een betaalrekening wordt ook wel een lopende rekening genoemd.
2 Geld op je spaarrekening is giraal geld.
3 Je betaalt altijd rente over het voorgeschoten bedrag bij het gebruik van een creditcard.
Juist of onjuist
A
1,2 en 3 zijn juist
B
1 en 2 juist 3 onjuist
C
1 onjuist 2 onjuist 3 onjuist
D
1 juist 2 juist 3 onjuist

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

Nina heeft een paar nieuwe schoenen uitgezocht en rekent af bij de kassa. Ze betaalt met haar creditcard.
Op welk moment gaat het geld van haar bankrekening af? Kies uit onderstaande mogelijkheden.
A
Als de winkelier de kaart accepteert
B
Als ze de winkel verlaat
C
Als ze ok drukt op de betaalautomaat
D
Ongeveer een maand na de aankoop

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions


Noem de twee motieven

Slide 20 - Open question

This item has no instructions


Wat is samengestelde rente?
A
Enkelvoudige rente
B
Rente die uit meer onderdelen bestaat
C
Rente op rente
D
Rente van de bank

Slide 21 - Quiz

This item has no instructions

Elly besluit € 2.500 op een internetspaarrekening te zetten. Ze krijgt daarop 0,6% rente.
Bereken op basis van samengestelde rente het totale spaarbedrag dat na drie jaar op haar internetspaarrekening staat. (schrijf de berekening blz 78)

Slide 22 - Open question

This item has no instructions

Na 1 jaar)€ 2.500 ÷ 100 × 0,6 = € 15 dus €2.500+ 15 = 2.515 
Na 2 jaar)€ 2.515 ÷ 100 × 0,6 = € 15,09 ) 2.515+ 15,09 = 2.530,09
Na 3 jaar)€ 2.530,09 ÷ 100 × 0,6 = € 15,18 )  2.530,09 + 15,18 = 2.545,27 staat er na 3 jaar op de spaarrekening.

Slide 23 - Slide

This item has no instructions

JUIST
ONJUIST
Rente op spaargeld is hoger dan de rente die je betaalt over geleend geld. 
Een variabele rente op een spaarrekening kan veranderen.. 
Als een bank failliet gaat, ben je al je spaargeld kwijt.
Als je je spaargeld binnenkort nodig hebt, kun je het beste een spaardeposito nemen.. 

Slide 24 - Drag question

1 onjuist
2 juist
3 onjuist
4 onjuist
Hoe noem je een consumptief krediet waarbij je de afgeloste bedragen opnieuw mag lenen tot een afgesproken kredietlimiet?

A
Doorlopend krediet
B
Hypothecaire lening
C
Persoonlijke lening
D
Salariskrediet

Slide 25 - Quiz

This item has no instructions

Hoe noem je een consumptief krediet waarbij je de afgeloste bedragen opnieuw mag lenen tot een afgesproken kredietlimiet?

A
Doorlopend krediet
B
Hypothecaire lening
C
Persoonlijke lening
D
Salariskrediet

Slide 26 - Quiz

This item has no instructions

Peter heeft pas zijn rijbewijs behaald. Hij wil een zes jaar oude auto kopen. Daarvoor wil hij een persoonlijke lening met een looptijd van 10 jaar afsluiten. Zijn vriend John vindt dit niet verstandig.
Leg uit waarom John dit niet verstandig vindt, gelet op de looptijd van de lening en de levensduur van de auto.

Slide 27 - Open question

This item has no instructions

Soort lening:
Koop op afbetaling
Huurkoop
Leasing
Betaling
Achteraf in termijnen 
Meteen in termijnen
Huren van het product/dier
Eigenaar 
Meteen eigenaar
Na laatste termijn betaald
Niet eigenaar

Slide 28 - Slide

This item has no instructions

Bij leasing leen je niets
A
Juist
B
Onjuist

Slide 29 - Quiz

This item has no instructions

Wanneer ben je eigenaar bij leasing?
A
Bij levering
B
Als alle termijnen zijn betaald
C
Nooit
D
Als het contract afloopt

Slide 30 - Quiz

This item has no instructions

Wat zijn leenmotieven? Meerdere antwoorden mogelijk
A
Tijdelijk geld tekort
B
dure aankoop niet uitstellen
C
dringend geld nodig
D
Alle 3 antwoorden zijn goed

Slide 31 - Quiz

This item has no instructions

Bij Wehkamp kun je een Playstation op afbetaling kopen.
De normale prijs is € 293. Bij koop op afbetaling betaal je 48 maanden een bedrag van € 7,88 per maand.
Hoeveel kredietkosten je betaalt? Schrijf je berekening op papier en noteer alleen je uitkomst hieronder zonder euro en met een komma, bv 76,50

Slide 32 - Open question

48 × € 7,88 = € 378,24 € 378,24 - € 293 = € 85,24 kredietkosten.
48 x 7,88= € 378,24
                       € 293,-
                        € 85,24
                        

Slide 33 - Slide

This item has no instructions


Slide 34 - Open question

36 × € 73 = € 2.628 (€ 628 ÷ € 2.000) × 100 = 31,4%