§3.3 Geld lenen kost geld

H3 De bank en jouw geld
3.1 Hoe betaal je? 
3.2 Waarvoor zou je sparen?
3.3 Geld lenen kost geld! 
3.4 Nog meer bankzaken


1 / 21
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo g, t, mavoLeerjaar 2,3

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

H3 De bank en jouw geld
3.1 Hoe betaal je? 
3.2 Waarvoor zou je sparen?
3.3 Geld lenen kost geld! 
3.4 Nog meer bankzaken


Slide 1 - Slide

Doelen vandaag
Je kunt vier leenmotieven noemen en herkennen 
Je kunt de kredietkosten van een lening berekenen
Je kunt de meest voorkomende kredietvormen noemen en herkennen
Je kunt uitleggen hoe een koop op afbetaling werkt

Slide 2 - Slide

Vandaag
1.  Korte terugblik §3.2
2. Doornemen §3.3
3. Zelfstandig werken
4. Afsluiting

Slide 3 - Slide

Opgave bespreken

Slide 4 - Slide

Als de prijzen 4% stijgen en je spaarrente 2% is, en je hebt 2000 euro spaargeld, dan..
A
is er lage inflatie
B
houd je meer geld over
C
daalt de koopkracht van je spaargeld
D
stijgt je spaarbedrag met 80 euro

Slide 5 - Quiz

Over € 100 spaargeld krijg je 3% samengestelde interest; hoeveel rente heb je na 5 jaar ontvangen?
A
€ 100 x 0,03 x 5 = € 15
B
€ 100 x 1,03^5 = € 115,93
C
€ 115,93 - € 15 = € 0,93
D
€ 115,93 - € 100 = € 15,93

Slide 6 - Quiz

I. Door inflatie stijgt de koopkracht van het spaargeld.
II. Voor het kopen van een auto kun je een hypothecaire lening afsluiten. De auto is daarbij het onderpand.

A
beide beweringen zijn juist
B
beide beweringen zijn onjuist
C
bewering 1 is juist en 2 onjuist
D
bewering 1 is onjuist en bewering 2 juist

Slide 7 - Quiz

Leenmotieven

Slide 8 - Slide

Mark wil graag een nieuwe telefoon kopen.
Zijn vader heeft deze maand geld tekort vanwege de aanbetaling op een televisie

Van welke twee leenmotieven is hier sprake?
Leerdoel 11
A
tijdelijk geld tekort, onverwacht dringend geld tekort
B
tijdelijk geldtekort, aanschaf duurzaam consumptiegoed
C
onverwacht dringend geld, aanschaf duurzaam consumptiegoed
D
tijdelijk geldtekort, aanschaf huis

Slide 9 - Quiz

Krediet
  • Een ander woord voor een geleend bedrag is krediet of kredietsom
  • Alles wat je meer terug betaalt dan je geleend hebt zijn de kredietkosten
  • Het bedrag dat je maandelijks aan rente en aflossing betaalt is het maandbedrag of termijnbedrag

Slide 10 - Slide

Kredietkosten
kredietkosten




Slide 11 - Slide

Ik ga 25.000 lenen
in 60 maanden.
Wat zijn de kredietkosten?

Slide 12 - Open question

Consumptief krediet
Als je geld leent voor de aankoop van duurzame consumptiegoederen (goederen die langer dan 1 jaar meegaan) dan spreek je van een consumptief krediet.

Slide 13 - Slide

Soorten consumptief krediet
  • Persoonlijke lening: lening met een vast aantal termijnen en een vast rentepercentage
  • Doorlopend krediet: lenen tot een afgesproken bedrag, je betaald maandelijks terug. 
  • Salariskrediet: rood staan op je betaalrekening, hoe hoog is afhankelijk van je salaris. 
  • Koop op afbetaling/huurkoop: een product kopen en in termijnen betalen. Deze termijnbedragen worden verhoogd met rente

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Bij de Wehkamp kun je een iPhone op afbetaling kopen. De normale prijs is € 639,-. Bij koop op afbetaling betaal je 48 maanden een bedrag van €15,48. Bereken hoeveel kredietkosten (rentekosten) je betaalt.

Slide 16 - Open question

Bij welke vorm van consumptief krediet kun je rood staan?
A
Persoonlijke lening
B
Doorlopend krediet
C
Rekening-courantkrediet
D
Koop op afbetaling

Slide 17 - Quiz

Vul het juiste woord in:
bij een hypotheek is de rente ........ dan bij een consumptief krediet
A
hoger
B
lager

Slide 18 - Quiz

Zelfstandig werken + huiswerk
Doen: opgaven §3.3
Lezen: par. 3.4
Vragen? Zacht overleggen met buurman, vinger opsteken

Klaar? verder met opgave op p. 95

Slide 19 - Slide

Herhaling
leenmotieven
krediet
consumptief krediet
koop op afbetaling

Slide 20 - Slide

Huiswerk volgende les
Maken: opgaven §3.3 online
Lezen: §3.4
Leren:
Overige:

Slide 21 - Slide