Functiewoorden

Functiewoorden
18 november 

1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 20 min

Items in this lesson

Functiewoorden
18 november 

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Lesdoelen 
  •  Je weet wat het begrip 'functiewoord' inhoudt en kan dit uitleggen 
  • Je kan de functies van tekstgedeelten benoemen

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Jullie doen allemaal wel eens boodschappen in de supermarkt.

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Elke stelling heeft een eigen functie

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Elke stelling een functie 
Loop je vanaf de ingang door de supermarkt dan herken je vanzelf de functie van elke stelling. De macaroni staat in een andere stelling dan de bevroren pizza's.

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Slide 6 - Slide

Een tekst is opgebouwd uit alinea's. 
De schrijver heeft er een bepaalde bedoeling mee. 
Elke alinea een functie 
In een tekst heeft elke alinea een functie. Die hangt meestal niet als tussenkopje boven die alinea. Al lezend herken je de functie van de woorden en zinnen.

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Elke alinea een functie 
Je verwacht de oplossing niet in de inleiding en de oorzaken niet aan het einde van de tekst.

De macaronizakken staan ook niet naast de pizzadozen.

Slide 8 - Slide

This item has no instructions


Wat doen functiewoorden?
A
Die geven aan welke functie een bepaald tekstgedeelte heeft.
B
Die geven aan wat de betekenis is van de alinea.
C
Die geven aan wat de schrijver bedoelt.
D
Die geven aan waar je belangrijke informatie kan vinden.

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

Functiewoord
Omschrijving
Aanbeveling (=goede raad)
De schrijver geeft een advies aan de lezer
Probleemstelling (=probleem)
De schrijver geeft aan over welk probleem de tekst gaat
Tegenwerping (=reactie)
Een reactie op een bepaalde mening. Tegenwerping kan ook een argument zijn tegen een eerder gegeven mening
Uitwerking (=informatie)
De schrijver geeft extra informatie over (deel)onderwerp
Verklaring (=uitleg)
De schrijver legt uit waarom iets is zoals het is
Weerlegging (=ontkrachting)
Ontkrachting: schrijver toont aan dat een argument niet klopt

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Voorbeeld 
Als je een kop koffie drinkt gaat je bloeddruk licht omhoog. 
Dat komt doordat cafeïne ervoor zorgt dat bepaalde bloedvaten vernauwen. 

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Functiewoorden

Staan vaak niet in de tekst

Conclusie, oplossing, argument
Signaalwoorden 

Staan vaak wel in de tekst 

Maar, omdat, toch,

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Wat is een weerlegging?
A
een herhaling van je standpunt
B
een bezwaar
C
een ontkrachting van een (tegen)argument
D
een nieuw argument

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

Hoe noemen we de zin 'Ik vind dat roken slecht is.'?

(standpunt/argument/weerlegging)

Slide 14 - Open question

This item has no instructions

Functiewoord:
Definitie 
(Wat is een leeuw?)

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Functiewoord:
Definitie 
(Wat is een leeuw?)

Functiewoord:
Voorbeeld
(Noemen van een of meer leeuwsoorten)






Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Verder oefenen
Blz. 138 Functiewoorden 
Lezen tekst 1 en maken opdracht 1 

Slide 17 - Slide

This item has no instructions