Spelling werkwoorden onvoltooid verleden tijd sterke en zwakke werkwoorden

Onvoltooid Verleden tijd van sterke en zwakke werkwoorden
1 / 36
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Onvoltooid Verleden tijd van sterke en zwakke werkwoorden

Slide 1 - Slide

Lesdoelen
Aan het einde van de les:
  • herken ik zwakke en sterke werkwoorden;
  • beheers ik de correcte spelling van sterke en zwakke werkwoorden in de verleden tijd.

Slide 2 - Slide

Persoonsvorm verleden tijd: zwakke werkwoorden: 
Zwakke werkwoorden (veranderen niet van klank in de verleden tijd)
Stam + te(n) of de(n).
2 manieren:
- Maak het woord langer. Hoor je een –t, dan schrijf je een t. Hoor je een –d , dan schrijf je een d.
- Gebruik ’T eXFoKSCHaaP
Zit de laatste letter voor de –en van het hele werkwoord in ’t kofschiptaxi, dan schrijf je een –t, anders een –d.
Voorbeeld:
Zij raadden het antwoord.
Hij wachtte op de bus.

Slide 3 - Slide

Noteer de juiste vorm van het werkwoord in de verleden tijd:

Ik (krabben) gisteren de hele tijd aan die jeukende muggenbult.

Slide 4 - Open question

Noteer de juiste vorm van het werkwoord in de verleden tijd:

Jullie (boffen) vorig jaar behoorlijk.

Slide 5 - Open question

Noteer de juiste vorm van het werkwoord in de verleden tijd:

Het huis (branden) vorige week geheel af.

Slide 6 - Open question

Noteer de juiste vorm van het werkwoord in de verleden tijd:

Jij (juichen) toen iets te vroeg.

Slide 7 - Open question

Noteer de juiste vorm van het werkwoord in de verleden tijd:

Een week geleden (rammelen) bijna alle deuren.

Slide 8 - Open question

Noteer de juiste vorm van het werkwoord in de verleden tijd:

Rick en Lisette (spelen) twee maanden geleden een potje voetbal.

Slide 9 - Open question

Noteer de juiste vorm van het werkwoord in de verleden tijd:

Oma (rusten) elke dag een uurtje op de bank.

Slide 10 - Open question

Noteer de juiste vorm van het werkwoord in de verleden tijd:

Gisteren (schrobben) mama de keukenvloer.

Slide 11 - Open question

Werkwoordspelling verleden tijd 
(sterke werkwoorden)

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Gisteren .... (lopen) ik naar de markt

Slide 14 - Open question

Wist Bram gisteren zelf wel
waarover hij .... (spreken)?

Slide 15 - Open question

Lisa .... (verdwijnen) gisteren door de deur, die uitkwam op de kleine kloostergang.

Slide 16 - Open question

..... (liegen) jij vorige week toen je vertelde over die afspraak?

Slide 17 - Open question

Jochem .... (blazen) gisteren alle kaarsjes op zijn taart uit!

Slide 18 - Open question

Zo'n drieduizend jaar geleden ....
(trekken) de gletsjers zich terug naar het noorden.

Slide 19 - Open question

Karim .... (snijden) afgelopen dinsdag in zijn vinger.

Slide 20 - Open question

Afgelopen week hadden die honden ruzie, ze .... (bijten) elkaar in de poten.

Slide 21 - Open question

In de afgelopen 10 jaar .... (bevriezen) de rivier misschien twee keer.

Slide 22 - Open question

Toen Max en Jack aan het stoeien waren, .... (breken) zij de vaas van oma.

Slide 23 - Open question

Gisteren .... (brengen) ik de kinderen met de auto naar school.

Slide 24 - Open question

Toen wij aan et wandelen waren, ..... (fluiten) die leuke jongen naar mij.

Slide 25 - Open question

Wat ... (geven) jij hem vorig jaar voor zijn verjaardag?

Slide 26 - Open question

Afgelopen Kerst, .... (eten) jullie toen ook zalm met broccoli?

Slide 27 - Open question

Roos en Linda ..... (hebben) gisteren allebei een voldoende gehaald voor de toets

Slide 28 - Open question

De twee bergbeklimmers ... (houden) elkaar angstvallig vast toen zij vorige week van de berg af dreigden te vallen

Slide 29 - Open question

Jij .... (weten) het antwoord op die vraag in het huiswerk van gisteren toch ook niet?

Slide 30 - Open question

De baby van Lotte .... (kruipen) gisteren voor de eerste keer!

Slide 31 - Open question

..... (nemen) Serge gisteren de trein naar Amsterdam?

Slide 32 - Open question

Feline .... (mogen) afgelopen vrijdag niet naar het feestje van haar ouders.

Slide 33 - Open question

Ik herken sterke ww

Slide 34 - Mind map

Ik herken zwakke werkwoorden

Slide 35 - Mind map

Welke vragen hebben jullie?

Slide 36 - Slide