Toetsweek 1 - 2BK1 + 2K3

Toetsweek 1 - 2BK1 + 2K3
1 / 21
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Toetsweek 1 - 2BK1 + 2K3

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Toetsstof
  • Nauwkeurig lezen 
  • Onderwerp en hoofdgedachte 
  • Oorzaak-gevolg verband + signaalwoorden
  • Doel-middel verband + signaalwoorden
  • Tekstdoelen
  • Alineaverbanden + signaalwoorden
  • Soorten inleidingen
  • Soorten afsluitingen
  • Opsommingen in teksten
  • Tegenstellingen in teksten
  • Hoofdzaken en bijzaken
  • Meningen feiten

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Wanneer lees je een tekst nauwkeurig?
A
Als je een samenvatting moet maken.
B
Als je de krant leest.
C
Als je wilt weten waar de tekst over gaat.
D
Als je een advertentie leest.

Slide 3 - Quiz

This item has no instructions

Waar vind je
het onderwerp
van een tekst meestal?

Slide 4 - Mind map

in de titel of de ondertitel
De hoofdgedachte van een tekst geeft antwoord op de volgende vraag:
A
Waar gaat de tekst over?
B
Wat zegt de schrijver over het onderwerp?
C
Welke argumenten geeft de schrijver voor zijn mening?
D
Waar komt de schrijver vandaan?

Slide 5 - Quiz

This item has no instructions

Lees de tekst hiernaast >>>
Denk na over de volgende vragen:

1. wat is het onderwerp? 
2. wat is de hoofdgedachte?

Schrijf je antwoord in je schrift.

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Wat is het onderwerp van de tekst die je zojuist las?
A
Sinterklaas, Kerst en oud en nieuw vallen in december.
B
Mensen krijgen stress van Sinterklaas.
C
December, feest - of stressmaand?
D
December wordt vaak gezien als een feestelijke maand vol lichtjes en gezelligheid.

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de hoofdgedachte van de tekst die je zojuist las?
A
Mensen krijgen stress van vuurwerk.
B
December is niet voor iedereen een vreugdevolle tijd.
C
Mensen zonder familie of vrienden kunnen zich extra geïsoleerd voelen.
D
December wordt vaak gezien als een feestelijke maand vol lichtjes en gezelligheid, maar voor velen brengt het ook eenzaamheid en stress.

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

Welke verbanden kunnen
signaalwoorden
aangeven in een tekst?

Slide 9 - Mind map

signaalwoorden kunnen aangeven:
  • tijdsvolgorde
  • opsomming
  • tegenstelling
  • oorzaak-gevolg
  • doel-middel
  • mening-argumenten
Welke signaalwoorden herken jij in deze tekst en welk verband hoort daarbij?

'Eerst vieren we Sinterklaas, daarna tuigen we de kerstboom op. '





Slide 10 - Open question

nadat - tijd
hoewel - tegenstelling
Wat geeft een oorzaak-gevolg verband aan?
A
Wanneer iets gebeurd is.
B
Een opsomming van gebeurtenissen.
C
Dat er iets gebeurt, omdat er eerst iets anders is gebeurd.
D
Wat er gebeurd is.

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

Noem drie signaalwoorden die bij een oorzaak-gevolg verband horen.
(tip: verzin een zin waarin iets gebeurt, waardoor er iets anders gebeurt)

Slide 12 - Open question

zodat, hierdoor, daardoor, waardoor, met als gevolg, de oorzaak hiervan is
Welke signaalwoorden voor oorzaak-gevolg herken je in de volgende tekst:

Marco had zijn enkel verstuikt, daardoor kon hij niet naar voetbal. Hij miste hierdoor veel trainingen, met als gevolg dat hij niet in de selectie kwam. Marco was hier erg verdrietig over. Zijn voetbalmaatjes hebben toen een mooi cadeau voor hem gekocht, zodat hij weer wat vrolijker werd.
A
daardoor, hierdoor
B
daardoor, naar, hierdoor, met als gevolg, toen, zodat
C
daardoor, hierdoor, met als gevolg, zodat
D
daardoor, hier, met als gevolg, toen, weer

Slide 13 - Quiz

zodat, hierdoor, daardoor, waardoor, met als gevolg, de oorzaak hiervan is
Welke signaalwoorden horen NIET bij een Oorzaak-Gevolg
daardoor
nadat
waardoor
zodat

Slide 14 - Drag question

This item has no instructions

Welk signaalwoord hoort tussen deze zinnen:

De leraar had ons een te moeilijke tekst gegeven.

We konden de vragen over de tekst niet goed beantwoorden.
A
Omdat
B
Ten eerste
C
Daardoor
D
Voordat

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

Geef een voorbeeld van een doel-middel verband.

Slide 16 - Open question

This item has no instructions

Welke signaalwoorden horen bij een doel-middelverband?
A
waarmee, door middel van
B
door middel van, daardoor
C
waarmee, met als gevolg
D
hierdoor, daardoor

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

Oorzaak - gevolg
Doel - middel
daardoor
om
hierdoor
zodat

Slide 18 - Drag question

This item has no instructions

opdracht
De klas wordt opgesplitst in 4 groepjes, 
ieder groepje heef zijn eigen kleur post-its..

Ieder groepje schrijft zoveel mogelijk signaalwoorden op post-it briefjes.
(1 signaalwoord per briefje)

Je kunt kiezen uit: 
1. oorzaak-gevolg, 2. doel-middel, 3. tegenstelling en 4. opsommend verband.

Jullie hebben drie minuten.
Als de tijd voorbij is, plakt ieder team binnen 1 minuut hun signaalwoorden op het bord bij het juiste verband.
Tip: schrijf alvast het verband samen met het signaalwoord op de post-it!
timer
3:00

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

En
Ook
Of
Als
Door
Daardoor
Opsomming
Voorwaarde
Middel
Oorzaak-gevolg

Slide 20 - Drag question

This item has no instructions

Opsommend tekstverband
Tijdsvolgorde
Concluderend tekstverband
Oorzaak/gevolg

Slide 21 - Drag question

This item has no instructions