§4.4 Vermogen en energie

1 / 39
next
Slide 1: Slide
Nask / TechniekMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Leerdoelen
  •  Je kunt uitleggen wat het vermogen van een apparaat is.
  • Je kent het symbool en de eenheid van vermogen.
  • Je kunt het vermogen van een apparaat berekenen. (je kent de formule)
  • Je kunt toepassen dat een apparaat met een groter vermogen meer elektrische energie verbruikt.

Slide 2 - Slide

Tot nu toe:

  • stroomkring
  • schakelingen
  • spanning
  • stroom

Slide 3 - Slide

Serie schakeling

Lampjes verdelen de spanning, branden zwak.


1 stroomkring.

Stroom overal gelijk

Parallel schakeling

Lampjes branden fel. Spanning per tak= spanning van de batterij.

Lampjes kunnen apart aan en uit gezet worden.

Stroomsterkte niet overal gelijk

Slide 4 - Slide

3 dezelfde lampjes
Hoe groot is de stroom door de onderste lampjes?
En de spanning?

Slide 5 - Slide

Teken het schakelschema

Een schakeling waarbij 1 lampje fel brandt en 2 lampjes zwak branden
       +
Je kunt alle drie de lampjes tegelijk aan of uitzetten

Slide 6 - Slide

even terug naar spanning en stroom
Het aantal  vrachtwagentjes  per seconde = stroom I (in ampère)

Slide 7 - Slide

De lading die de vrachtauto's vervoeren en afgeven onderweg = de spanning U (in Volt)

Slide 8 - Slide

grootheid
symbool
eenheid
symbool
tijd
t
seconde
s
snelheid
v
meter per seconde
m/s
stroomsterke
I
Ampère
A
spanning
U
Volt
V
I A
I A
"U lijkt op V"

Slide 9 - Slide

Het vermogen P van een apparaat zegt iets over hoeveel elektrische energie het gebruikt.

 Groot vermogen = veel energie gebruik

 Groot vermogen = sterker, feller, sneller, harder
= Meer POWER!!!!!

P = 150 Watt
                                  P = 2 Watt
hard                                         zacht

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

grootheid
symbool
eenheid
symbool
tijd
t
seconde
s
vermogen
P
watt
W
stroomsterkte
I
Ampère
A
spanning
U
volt
V
Vermogen: P van powerrrrr

Slide 12 - Slide

Gloeilamp
40 Watt

Spaarlamp
9 Watt
Deze
gebruikt per seconde minder elektrische energie.
Ze geven evenveel licht.

Slide 13 - Slide

Wat is het symbool van (de grootheid) spanning?
A
U
B
V
C
I
D
P

Slide 14 - Quiz

Wat is het symbool van (de grootheid) vermogen?
A
V
B
I
C
W
D
P

Slide 15 - Quiz

Wat is de eenheid van de stroomsterkte?
A
Watt
B
Ampère
C
Volt
D
Vermogen

Slide 16 - Quiz

Wat is de eenheid van vermogen?
A
Watt
B
Volt
C
Ampère
D
Spanning

Slide 17 - Quiz

Slide 18 - Slide

1
2
3
4
5
gevraagd  gegeven
formule
invullen
berekenen
eenheid

Slide 19 - Drag question

We kunnen het vermogen ook uitrekenen als we de spanning en de stroomsterkte weten.

Vermogen = spanning x stroom


Voorbeeld:
De lampje krijgt een spanning van 6 V.
De stroomsterkte is 0,5 A.
Bereken het vermogen van het lampje.

Slide 20 - Slide

Voorbeeld:
De lampje krijgt een spanning van 6 V. De stroomsterkte is 0,5 A.
Bereken het vermogen van het lampje.
gevraagd
gegeven
formule
invullen
berekenen
eenheid

vermogen P =?
U = 6 V,  I = 0,5 A
P = U x I
P = 6 x 0,5 
P = 3
P = 3 Watt

Slide 21 - Slide

De krultang heeft een vermogen van 100 Watt.  De spanning is de netspanning van 230 V.
Bereken de stroomsterkte.

gevraagd
gegeven
formule
invullen
berekenen
eenheid

Slide 22 - Slide

De krultang heeft een vermogen van 100 Watt.  De spanning is de netspanning van 230 V.
Bereken de stroomsterkte.

gevraagd
gegeven
formule
invullen
berekenen
eenheid

stroomsterkte I
P = 100 W,  U = 230 V
P = U x I
100 = 230 x I
I = 100 : 230 = 0,43
I = 0,43 Ampère

Slide 23 - Slide

Vermogen P (in Watt)
Spanning V (in volt)
Stroom I (in Ampere)

P = U . I      

Let op!
kW, mA , kV enzovoort altijd eerst omrekenen naar W, A of V voor je ze in de formule gebruikt.

Slide 24 - Slide

Puzzel

Lampje 1 en lampje 2 zijn niet hetzelfde.

Bereken de ontbrekende P/I/U.

Slide 25 - Slide

Puzzel

Lampje 1, 2 en lampje 3 zijn niet hetzelfde.
De stroomsterkte bij de batterij is 1,5 A

Bereken de ontbrekende P/I/U.
.

Slide 26 - Slide

Uitdaging

De lampjes 1 tm 5 kunnen verschillend zijn.

Bereken P,U,V

Slide 27 - Slide

Leerdoelen
  •  Je kunt uitleggen wat het vermogen van een apparaat is.
  • Je kent het symbool en de eenheid van vermogen.
  • Je kunt het vermogen van een apparaat berekenen. (je kent de formule)
  • Je kunt toepassen dat een apparaat met een groter vermogen meer elektrische energie verbruikt.
P = U x I

Slide 28 - Slide

gevraagd
gegeven
formule
invullen
berekenen
eenheid

vermogen = spanning x stroom     P = U x I
Bereken het vermogen van 1 lampje
.

Slide 29 - Slide

gevraagd
gegeven
formule
invullen
berekenen
eenheid

P = ?
U = 6 V    I = 0,3 A
 P = U x I
P = 6 x 0,3
P = 1,8
P = 1,8 W
Bereken het vermogen van 1 lampje

Slide 30 - Slide

Deze spaarlamp heeft een vermogen van 9 Watt.  De spanning is de netspanning van 230 V.
Bereken de stroomsterkte.

gevraagd
gegeven
formule
invullen
berekenen
eenheid

P = U x I

Slide 31 - Slide

Deze spaarlamp heeft een vermogen van 9 Watt.  De spanning is de netspanning van 230 V.
Bereken de stroomsterkte.

gevraagd
gegeven
formule
invullen
berekenen
eenheid

I = ?
P = 9 W   U = 230 V
P = U x I
9 = 230 x I
I = 9 /230 = 0,04
I = 0,04 A

Slide 32 - Slide

De batterij levert een spanning van 9 V.  Bereken het vermogen van het lampje.
gevraagd
gegeven
formule
invullen
berekenen
eenheid

Slide 33 - Slide

De batterij levert een spanning van 9 V.  Bereken het vermogen van het lampje.
gevraagd
gegeven
formule
invullen
berekenen
eenheid

P =?
U = 9 V    I = 0,90 A
P = U x I
P = 9 x 0,90
P = 8,1
P = 8,1 W

Slide 34 - Slide

De stroomsterkte door het lampje is 50 mA.
1 batterij levert 3,0 V.
Bereken het vermogen van het lampje.


gevraagd
gegeven
formule
invullen
berekenen
eenheid

Slide 35 - Slide

De stroomsterkte door het lampje is 400 mA.
1 batterij levert 3,0 V.
Bereken het vermogen van het lampje.


gevraagd
gegeven
formule
invullen
berekenen
eenheid

P = ?
I = 50mA = 0,05A  U=2 x 3,0 = 6 V
P = U x I
P = 6,0 x 0,05 = 0,3 W
6,0 x 0,05 = 0,3
dus 0,3 W

Slide 36 - Slide

gevraagd
gegeven
formule
invullen
berekenen
eenheid

Lampje 1 en 2 zijn niet hetzelfde.
Lampje 1 heeft een vermogen van 8 Watt
Lampje 2 heeft een vermogen van 4 Watt
De stroomsterkte is 2 A
Hoeveel spanning geeft de batterij?

Slide 37 - Slide

gevraagd
gegeven
formule
invullen
berekenen
eenheid

Lampje 1 en 2 zijn niet hetzelfde.
Lampje 1 heeft een vermogen van 8 Watt
Lampje 2 heeft een vermogen van 4 Watt
De stroomsterkte is 2 A
Hoeveel spanning geeft de batterij?
U = ?
I = 2 A,  P1 = 8W,  P2 = 4W
P = U x I
lamp 1  8 = U x 2   lamp 2  4 = U x 2
lamp 1  U = 8:2 = 4 V   
lamp 2  U = 4:2 = 2 V
totaal = 4 + 2 = 6V

Slide 38 - Slide

Slide 39 - Slide