Lektion 5A: Unter Geschwistern

• Duits
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 4

Kursbuch Lektion 5: A1-A6

Arbeitsbuch Lektion 5: Ü1-7

Wortschatz

Leerdoelen

1. Je kunt iets vertellen over je gezinssituatie.
2. Je kunt een tekst begrijpen over broers en zussen.
3. Werkwoorden met vaste naamvallen toepassen.

Meine Familie

Meine Familie:
Bilde einen Satz mit mindestens zwei Wörtern aus der vorigen Aufgabe.

Werkwoorden met
vaste voorzetsels:
welke ontdek je in Ü4 AB?

Werkwoorden met vaste voorzetsels

• sich ärgern über = zich ergeren over
• sich verstehen mit = opschieten met
• auf die Nerven gehen = irriteren
• traurig sein über = treurig zijn over
• sich streiten mit = ruzie maken met
• genießen = genieten van
• hängen an = hangen aan (ook figuurlijk)
• ein (gutes) Verhältnis haben zu = een (goede) relatie hebben met

Ich kümmere mich oft ... meinen Bruder.

1. an
2. um
3. in
4. zu

Welcher Satz ist falsch?

1. Ich streite gegen meinen Bruder.
2. Ich streite mit den Geschwistern.
3. Ich streite um den Ball.
4. Ich streite über Politik.

Beschreibe deine Familie.

Klasse 2

Familie

1. Bilde 3 Sätze. Beispiel: Lisa ist die Schwester von Bart.

2. Bilde selbst einen Stammbaum:

a. deinen eigen Stammbaum.

ODER

b. den Stammbaum von berühmten Personen.

Leerdoelen bereikt?

1. Je kunt iets vertellen over je gezinssituatie.
2. Je kunt een tekst begrijpen over broers en zussen.
3. Werkwoorden met vaste naamvallen toepassen.

Präpositionen: voorzetsels
Welke voorzetsels zorgen voor de
4e naamval

1. Mit, nach, bei, seit
2. durch, für, ohne
3. um, bis, gegen
4. von, zu, aus

https:

https:

https:

https: