Rekenen bl4 wk 4 oefenen doelen basistoets

Oefenen doelen van basistoets blok 4 week 4
Vandaag ga je oefenen met de doelen van de basistoets. 

In de volgende slides worden deze doelen uitgelegd. Pak een pen en papier en schrijf, denk en doe mee met de verschillende stappen! Neem de tijd om goed te begrijpen wat er staat.
1 / 22
next
Slide 1: Slide
RekenenBasisschoolGroep 7

This lesson contains 22 slides, with text slides.

Items in this lesson

Oefenen doelen van basistoets blok 4 week 4
Vandaag ga je oefenen met de doelen van de basistoets. 

In de volgende slides worden deze doelen uitgelegd. Pak een pen en papier en schrijf, denk en doe mee met de verschillende stappen! Neem de tijd om goed te begrijpen wat er staat.

Slide 1 - Slide

Doelen basistoets
- Cijferend vermenigvuldigen (doel 371)
- Sommen met grote getallen uitrekenen (doel 382)
 - Cirkeldiagrammen aflezen (doel 426)

Slide 2 - Slide

         Cijferend vermenigvuldigen
Er zijn verschillende stappen die je neemt bij cijferend vermenigvuldigen. In de volgende slides worden de stappen uitgelegd aan de hand van een voorbeeld.

Let op! Je mag de berekening van snappet opgaven op een kladblaadje maken of in snappet. De antwoorden vul je natuurlijk in in snappet.
Doel 371

Slide 3 - Slide

Een voorbeeld
Stel je gaat met 13 personen naar een pretpark en dat kost 37 euro per persoon. Hoeveel kost het dan in totaal?

Je moet dan de som 13 x 37 uitrekenen, want 13 personen moeten 37 Euro betalen.

Slide 4 - Slide


                   1  3   
                    3  7 X
STAP 1

Zet de getallen goed onder elkaar.

Dus: zet de eenheden onder elkaar, de tientallen onder elkaar, etc.

Slide 5 - Slide

              2
                        1   3   
                        3  7 X
7 x 13 ->   9  1
STAP 2

Eerst doe je 7 x 3 = 21. Je schrijft 1 op en onthoudt de 2. Dan  7 x 1 = 7 en je telt er de 2 die je onthouden hebt bij op. 
7 + 2 = 9.

Je hebt nu 7 x 13 uitgerekend!

Slide 6 - Slide

              
                        1   3
                            3  7 X
    7 x 13 ->   9  1
30 x 13 -> 3 9 0
STAP 3

Op de volgende regel schrijf je een 0 op omdat je vermenig-vuldigt met tientallen. Dan doe je 3 x 3 = 9 en 3 x 1 = 3. 

Je hebt 30 x 13 uitgerekend!

Slide 7 - Slide


                          1  3  
                               3 7 X   
    7 x 13  ->    9 1  
30 x 13 ->     3 9 0 +
                     4 8 1
STAP 4

Je telt nu de tussenantwoorden bij elkaar op: 91 + 390 = 481. 

Het kost dus 481 Euro om met 13 personen naar het pretpark te gaan.

Slide 8 - Slide

           Sommen met grote getallen uitrekenen
Om goed te kunnen optellen en aftrekken is het belangrijk dat je de positie van de getallen herkent.
Het positieschema is hierbij handig om te gebruiken!
Doel 382

Slide 9 - Slide

Een voorbeeld
In de volgende 4 slides wordt een voorbeeld som gegeven en uitgelegd. Kijk goed naar de stappen die genomen worden. 

Slide 10 - Slide

Een voorbeeldsom
Tel de getallen bij elkaar op. 

Hoe pak je dit aan?

Slide 11 - Slide

Stap 1

Zet de getallen goed onder elkaar. Dus: de eenheden onder elkaar, de tientallen onder elkaar, de honderdtallen onder elkaar, enz.


      4   5 0 0
                  6
2 6 5  0 0 0 

Slide 12 - Slide

Stap 2

Reken van rechts naar links en van boven naar beneden.


      4  5 0 0
                   6
2 6 5  0 0 0 

Slide 13 - Slide

Stap 3

Tel de getallen bij elkaar op.


      4  5 0 0
                   6
2 6 5  0 0 0 

2 6 9  5 0 6
+

Slide 14 - Slide

            Cirkeldiagrammen aflezen
Een cirkeldiagram wordt gebruikt om percentages mee weer te geven.
   

Hiernaast is te zien hoe vaak een 
bepaald vervoermiddel wordt 
gebruikt. 
Doel 426

Slide 15 - Slide

Hoe zit het ook alweer?
De hele cirkel is gelijk aan 100%, want ‘100% is alles’.

Een halve cirkel is de helft van 100%, dus 50%.

Een kwart cirkel is dan 25%. 

Slide 16 - Slide

Een voorbeeld
De cirkeldiagram laat het percentage van verkocht fruit van een bepaalde soort zien. 

Elk kort streepje is 1 %, elk lang streepje is 5 %.


Slide 17 - Slide

Voorbeeld vraag
Als er in totaal 200 stuks fruit is verkocht, hoeveel aardbeien zijn er dan verkocht?

Maak een verhoudingstabel!

Slide 18 - Slide

Vul de tabel met wat je al weet.
Namelijk: in totaal zijn er 200 stuks fruit verkocht. 200 stuks is dus 100%.
In de diagram zie je dat 10% van het verkochte fruit zijn aardbeien. Welk aantal hoort daar dan bij?

Aantal stuks
200
?
Percentage (%)
100
10

Slide 19 - Slide

Vul de tabel aan.








Er zijn dus 20 aardbeien verkocht.
Aantal stuks
200
20
Percentage (%)
100
10
:10
:10

Slide 20 - Slide

Wat ga je doen?
Vandaag werk je 45 minuten in je werkpakket aan de rekendoelen van de minimum- en projecttoets: 
  • Je maakt 10 opgaven per doel. De doelen zijn: 371, 382, 426
  • Tijd over? Maak per doel nog meer opgaven. Gebruik de volle 45 minuten. 

Slide 21 - Slide

timer
45:00
Je kan beginnen met rekenen. Zet de timer en je geluid aan. 

Slide 22 - Slide