Klas 4 - Écrire

1 / 38
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4

This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Informele mail

Slide 2 - Slide

Trouvez les erreurs
  1. J'ai donner une fête grande.
  2. J'ai inviter Henk, Jan, Bert et mon parents.
  3. Tu avons questions?
  4. Beaucoup gens venir à mon anniversaire.
  5. C'est un amusante fête.
  6. Nous avons mangé frites et fromage.
  7. J'invite aussi tu pere et mere.
  8. Tu veux à mon anniversaire venir?

Slide 3 - Slide

Écrire - les verbes

Slide 4 - Slide

Écrire 
OPINIONS

Slide 5 - Slide

Donner son opinion
Je pense que...
Je crois que...
Je trouve que...
J'imagine que...
J'estime que...
Je suppose que...
Je me doute que...

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Stappenplan Ecrire

Slide 11 - Slide

Ex: 10 b maken en inleveren

Slide 12 - Slide

Woordvolgorde in een Franse zin
(plaats/tijd) 
1.  S = sujet = onderwerp  (wie/wat?)
2. V = verbes = alle werkwoorden 
3. O = objet = overig (bv Lijdend vw of Meewerkend vw
(plaats/tijd)
          
         = zitten altijd in een zin


Slide 13 - Slide

Woordvolgorde Frans
(plaats/tijd) + ondw + alle werkwoorden + LV/MV + (plaats/tijd)


Demain, je vais manger une pizza (demain)
Morgen ga ik een pizza eten

Slide 14 - Slide

Er is dus een vaste woordvolgorde in het Frans
(plaats/tijd) S + V + O (lv/mv) + (plaats/tijd)

Hier soir, Eva a donné un cadeau à son frère

(Gisteravond heeft Eva een cadeau aan haar broer gegeven.)
Zijn er nog meer goede Nederlandse vertalingen?



Slide 15 - Slide

Woordvolgorde Frans: ontkenning
(plaats/tijd) ondw + ontk + persoonsvorm + ontk + andere werkwoorden + lv/mv + (plaats/tijd)

Hier je n'ai pas mangé de pizza 
Gisteren heb ik geen pizza gegeten

Slide 16 - Slide

Erreur 1:
Mes matières est le français et l'anglais

Slide 17 - Open question

Erreur 2:
J'ai faire du kickboxing

Slide 18 - Open question

Erreur 3:
Nous sommes six: mon parents...

Slide 19 - Open question

Erreur 4:
J' m appelle ....

Slide 20 - Open question

Erreur 5:
J'aime faire du shop

Slide 21 - Open question

Erreur 6:
Mon l'école est le DC

Slide 22 - Open question

Erreur 7:
Mon favorite matière est...

Slide 23 - Open question

Erreur 8
Je adoré rencontrer mes amis.

Slide 24 - Open question

Erreur 9
Ma matière préférée est le histoire.

Slide 25 - Open question

Erreur 10:
J'ai habite à Groningen.

Slide 26 - Open question

Erreur 11:
Je joue au le fitness.

Slide 27 - Open question

Erreur 12:
Je sors chaque weekend avec mon amis.

Slide 28 - Open question

Slide 29 - Slide

Lettre informelle
- Lees de opdracht goed! Bekijk wat je moet schrijven en aan wie
    Moet je informatie geven? Je mening geven? ...?
- Zorg voor een goede indeling van de brief
   Denk aan: aanhef, inleidende zin, middenstuk, afsluitende zin, afsluitende       groet
- Zoek woorden op die je niet kent
- Maak eerst een kladversie / Noteer de grote lijnen
- Let op je taalgebruik 
   Gebruik bij de informele brief tu, toi & ton/ta/tes 

Slide 30 - Slide

Informele mail

Slide 31 - Slide

Lettre informelle
Checklist:
- indeling van de brief 
- heb je de werkwoorden in de goede vorm gezet?
- heb je de juiste tijd gebruikt?
- staan de woorden in de goede volgorde? (bijv. alle werkwoorden bij elkaar, bijvoeglijk naamwoord op de juiste plek, ...)
- heb je gelet op de extra e bij vrouwelijk / s bij meervoud?
- ...
- Let ook op hoofdletters en punten!

Slide 32 - Slide

Gebruik woordenboek
- werkwoorden opzoeken bij het hele werkwoord
- let op de woordsoort:
   werkwoord / zelfstandig naamwoord / 
   bijvoeglijk naamwoord / bijwoord / bezittelijk vnw
bijv: het bijwoord meer (plus) is wat anders dan het zelfstandig naamwoord het meer (le lac)

Slide 33 - Slide

Gebruik woordenboek
Oefenen:
1. Haar haar is blond. 
2. Een cadeau voor jou.
3. Ik sta voor de school. 
4. Ik heb een pen nodig.
5. Ik leer veel. 

Slide 34 - Slide

Corrige les erreurs
1. Mes matières est le français et l’anglais.
2. Mon parents trouver que …
3. J’ai faire du foot
4. J’m appele Henk
5. Mon l’école est le Dollard College
6. Mon favorite matière est …

Slide 35 - Slide

Corrige les erreurs
1. Mes matières sont le français et l’anglais.
2. Mon parents trouvent que …
3. Je fais / J'ai fait du foot
4. Je m'appelle Henk
5. Mon l’école est le Dollard College
6. Ma matière préférée est …

Slide 36 - Slide

Traduis
  1. Ik ben het eens met jou.
  2. Ik vind dat …
  3. Het was super!
  4. Het was niet leuk. 
  5. Ik heb taart gegeten in het weekend.
  6. Ik wil werken, maar ik wil niet in de supermarkt werken.

Slide 37 - Slide

Traduis
  1. Je suis d'accord avec toi
  2. Je trouve que ...
  3. C'était super
  4. Ce n'était pas amusant
  5. J'ai mangé du gateau pendant le weekend.
  6. Je veux travailler, mais je ne veux pas travailler au supermarché.

Slide 38 - Slide