Klas 3K, H5 Woordenschat

Nederlands klas 3 
Week 2021
Docent: meneer Weerman
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Nederlands klas 3 
Week 2021
Docent: meneer Weerman

Slide 1 - Slide

Les 1 + 2
H2 Woordenschat: overdrijving en ironie

Slide 2 - Slide

Afspraken 
5 algemene afspraken:  
1. Ik ga respectvol om met anderen en andermans spullen 
2. Ik volg de instructie van alle medewerkers op 
3. Ik ruim (mijn) afval op 
4. Ik loop rustig door de school 
5. In school draag ik geen pet en doe ik mijn capuchon af 
 
En 4 afspraken in de klas:  
1. Ik heb mijn schoolspullen in orde 
2. Mijn iPad gebruik ik alleen met toestemming van de docent 
3. Mijn telefoon bewaar ik in mijn kluis. Let op: neem je je telefoon toch mee de klas in, dan doe je deze in de telefoontas. De school is niet aansprakelijk voor schade of diefstal. 
4. Luisteren we naar elkaar (hand opsteken voordat je wat wilt zeggen/vragen) 

Slide 3 - Slide

Afspraken telefoon
Basis is dat telefoons niet zichtbaar zijn in de les. Leerlingen kunnen: 
- de telefoon blijft in de tas 
- de telefoon gaat in de telefoontas 
- de telefoon blijft in de kluis  
 
De docent 
- zorgt ervoor dat de telefoon niet “meer” zichtbaar is 
- draagt zelf zorg voor passende consequenties 
- hanteert hierbij afspraken rondom regel overtredend en grensoverschrijdend gedrag 


Slide 4 - Slide

Vandaag
  • 10 min: Lezen
  • 10 min: Lesdoelen / Uitleg (video-uitleg) H5 Woordenschat
  • 20 min: Aan de slag: 
    - maken startopdracht / opdracht 1, 2 en 3 (bladzijde 76/77/78)
    -samenwerken/zelfstandig werken
  • 10 min: Pauze
  • 30 min: Maken deeltoets H3 Lezen
  • 5 min: Afsluiting

Slide 5 - Slide

Vandaag
  • 10 min: Lezen
  • 10 min: Lesdoelen / Uitleg (video-uitleg) H5 Woordenschat
  • 20 min: Aan de slag -> maken startopdracht / opdracht 1 en 2 (blz. 82/83)
  • Klaar: maken H3 Lezen -> opdracht 5
  • 5 min: Afsluiting

Slide 6 - Slide

Huiswerk
Hoofdstuk 5 -> Woordenschat (bladzijde)
  • Lezen: theorie Woordenschat hoofdstuk 2 (video-uitleg)
  • Maken: opdracht 1 + 2

Slide 7 - Slide

Overdrijving
Minke schreef met koeienletters.

Minke schreef heel groot.

Slide 8 - Slide

Ironie

Ironie is eigenlijk milde spot. Je wilt mensen er niet met opzet mee kwetsen.


Het tegengestelde wordt gezegd van dat wat men bedoelt.

Je merkt aan de overdreven toon, dat de spreker het niet ernstig, maar ironisch meent.

'Fijn, al die moddersporen op de schone vloer'



Slide 9 - Slide

Wat staat er: overdrijving en ironie
Schrijvers proberen hun teksten vaak afwisselender te maken door taaltrucjes te gebruiken. Als je deze trucjes herkent, begrijp je een tekst beter.

Slide 10 - Slide

Overdrijving
De schrijver laat iets extra opvallen door het groter, mooier, erger of beter te maken dan het eigenlijk is. 

Bijvoorbeeld:
– Het was een doodsaaie film.
– We hebben eeuwen op het station staan wachten.

Een overdrijving is meestal een vorm van figuurlijk taalgebruik. De schrijver bedoelt niet precies wat er staat.

Slide 11 - Slide

Ironie
De schrijver zegt iets op een manier waardoor de lezer weet dat het niet serieus bedoeld is. Vaak zegt hij dan het tegenovergestelde van wat hij eigenlijk bedoelt.

Slide 12 - Slide

Ironie voorbeelden
– Het nieuwe fietsenhok is echt fantastisch. Er is niet genoeg plaats voor alle fietsen en je stoot je hoofd tegen de bovenste rekken.

Zelf gebruik je vast ook weleens woorden of zinnen die ironisch bedoeld zijn.

Als je wilt dat de ander weet dat je het niet serieus bedoelt, zet je er vaak een emoji achter.

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Video

De volgende woorden zijn bedoeld als ironie of als overdrijving. Noteer de betekenis EN zet erachter 'ironie (I)' of 'overdrijving (O)'.

De docenten 'verzuipen in het werk', omdat het toetsweek is.

Slide 15 - Open question

De volgende woorden zijn bedoeld als ironie of als overdrijving. Noteer de betekenis EN zet erachter 'ironie (I)' of 'overdrijving (O)'.

De kleuters keken met 'ogen als schoteltjes' naar de goochelaar.

Slide 16 - Open question

De volgende woorden zijn bedoeld als ironie of als overdrijving. Noteer de betekenis EN zet erachter 'ironie (I)' of 'overdrijving (O)'.

'Je was weer 'prachtig op tijd'', zei de scheikundeleraar toen ik de proef had gemist.

Slide 17 - Open question

De volgende woorden zijn bedoeld als ironie of als overdrijving. Noteer de betekenis EN zet erachter 'ironie (I)' of 'overdrijving (O)'.

De winnaar van de marathon kwam 'met zijn tong op de schoenen' over de streep.

Slide 18 - Open question

Stel, je staat al heel lang op je vriend te wachten, want hij is te laat. Wat zeg je al hij aankomt? Gebruik in je zin een overdrijving.

Slide 19 - Open question

Welk taalmiddel is gebruikt?
'Schiet nou toch eens op. Ik sta al uren te wachten.'
A
Ironie
B
Overdrijving

Slide 20 - Quiz

Welk taalmiddel is hier gebruikt?
'Goed gedaan, hoor! Je bent voor de derde keer deze week te laat.'
A
Ironie
B
Overdrijving

Slide 21 - Quiz

Wat bedoelt de schrijver met de onderstreepte woorden of uitdrukkingen? Sleep ze naar elkaar.
Het bezoek aan de tandarts was echt gezellig, hij deed me veel pijn.
Ik word doodmoe van het gezeur van mijn ouders.
Dat heb je nu al honderd keer gevraagd, maar ik ga niet mee.
Ik moet rennen, want ik sta op knappen.
vervelend
heel vaak
moet erg nodig plassen
Ontzettend moe

Slide 22 - Drag question