Grammar recap unit 3&4

• Engels
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 3

Grammar recap unit 3&4

Grammar unit 3

past continuous

bijwoorden op -ly

word order

Past Continuous

De Past Continuous ('ing- vorm') gebruik je:

- als de handeling in de verleden tijd aan de gang was en op een bepaald moment door een andere handeling werd onderbroken;

Voorbeeld: I was screaming while we hit a roadsign

- als twee handelingen tegelijk aan de gang zijn. 

Je maakt deze door was/were + ww+ ing

Voorbeeld: While I was watching TV, I was also preparing my lunch. 

Past continuous

Hoe maak je die?

She was walking to school, when her phone rang.

I was drinking some tea, when my husband was working.

What were you thinking of?

Dus de regel is: .................................

Past Continuous

was

                                   of        +  ww   +  ing

were

He was cleaning the house.

was

were

I

He/she/it

They

We

You

Wanneer gebruik je de past simple (verleden tijd)?

We ______
(watch) TV when we heared a loud noise.

1. were watching
2. was watching
3. watched
4. had been watching

He ____
(work) in the garden when he found the money.

1. were working
2. worked
3. was working
4. had been working

Past simple or Past continuous?

I was having a shower.

1. Past simple
2. Past continuous

Was Andrew playing computer games?

1. Past Continuous
2. Past Simple

Dus....hoe maak je de past continuous?

Ik weet het verschil tussen de past simple en past continuous en kan deze vorm maken en toepassen.

1. ja
2. nee
3. een beetje
4. helemaal niet

Bijwoorden op -ly

Bijwoorden zeggen iets over een ander bijwoord, een bijvoeglijknaamwoord of een werkwoord (dus nooit over een zelfstandig naamwoord)

Staat meestal vóór het woord waar het over gaat.

She is extremely populair

Staat na het woord als het meer nadruk geeft.

The car drove slowly.

Make an adverb
(quiet) They spoke ___________ so no one could hear them.

word order

Wie                   actie                   wat                      waar                    wanneer

Sarah         is eating             dinner               at home                     tonight

Put in the right order:
walks/always/Emma /in the morning/her dog.

That was unit 3

Any questions?????

Grammar unit 4

4.1  Passive

4.2 Can/be able to + future tense

4.3 -

4.4 who/which + irregular  verbs + comparisons

Active vs passive

Active : Doet de actie+ de actie (ww)+ ondergaat de actie

The dog              ate             my homework

Passive: Ondergaat de actie+ vorm van "to be" + voltdlw+ by+ doet de actie

My homework          was eaten                by the dog

Doet de actie

De actie

Ondergaat de actie

Doet de actie

De actie

Ondergaat de actie

Active or passive:
The car was stolen by those thieves.

1. active
2. passive

Macy brought us a pie she made.

1. active
2. passive

Future Tense

"to be" going to + hele werkwoord

Will + hele werkwoord

am, are, is + going to + hele werkwoord

When to use: 

(1) Om aan te geven dat iemand iets in de toekomst van plan is. 

I am going to visit my grandparents tomorrow. 

(2) Een voorspelling waarvan je zeker weet dat het gaat gebeuren (je hebt bewijs).

Look at those grey clouds. It is going to rain.

She ________ play hockey next Tuesday.

Next week I _______ visit my aunt Helen.

will+ hele werkwoord

When to use: 

(1) Om iets aan the bieden, bij beloftes, aankondigingen.

The match will start in a few minutes. (aankondiging)

Yes mom, I will clean my room tonight. (belofte)

(2) Een voorspelling zonder dat je weet of het gaat gebeuren. (je hebt GEEN bewijs).

 I think they will win the match.

I __________ call you

Write a sentence using "to be going to"

Write a sentence using "will"

Who/Which

Betrekkelijke voornaamwoorden.

Personen: WHO

• She is the girl who I was talking about.

Dingen: WHICH

• This is the colour which I picked for the walls

Beide kunnen vervangen worden door 'that'

Everyone ________ is here, is family

1. Who
2. Which

The coffee, ______ has been there for hours, is cold

1. Which
2. Who

Comparisons 1

Vergrotende trap: 

• + er of more (nl: mooi-mooier)
• Big - Bigger  
• Beautiful - more beautiful

Overtreffende trap:

• + est of most (nl: mooi-mooier-mooiste)
• Big - Bigger - Biggest
• Beautiful - more beautiful - most beautiful

Wil je zeggen: Beter dan/groter dan etc. Vergeet niet "than" erachter te zetten

Comparisons 2

as.....as

• zo......als 
• Tom is as tall as George (wel even groot)

not as.........as

• niet zo......als
• Bella is not as tall as Tom (niet even groot)

Hoe moet dit in de toets??

Herkennen aan de de zin.

Probeer de zin  in het Nederlands te vertalen.

(rich) 1. He is the _____________ man in the whole world.

zeggen we: rijkere man of rijkste man.

Irregular verbs

Dutch           to infinitve         past simple           past participle

Breken          to break                broke                        broken

het hele werkwoord + to

past tense

Yesterday I broke my leg

Voltooid.dw

I have broken my leg

That was unit 4

Any questions??????