Vitale functies

Vitale functies
1 / 37
next
Slide 1: Slide
Zorg en WelzijnMBOStudiejaar 1

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

Items in this lesson

Vitale functies

Slide 1 - Slide

Waar denk jij aan bij vitale functies?

Slide 2 - Open question

Vitale functies
Bewustzijn
(Disability)
Ademhaling
(Breathing)
Circulatie
(Circulation)
Temperatuur
(Exposure)
Luchtweg
(Airway)

Slide 3 - Slide

Bewaken vitale functies
Observeren
Aan de zorgvrager kun je signalen opvangen van ongemak, pijn, klachten, braken, enz.…
Meten
Tensie (bloeddruk)
Pols
Temperatuur
Ademhaling
(Lichaamsgewicht i.c.m. lichaamslengte )

Zorgverlener voert uit en interpreteert
Arts interpreteert en zet beleid uit

Slide 4 - Slide

Het beoordelen van vitale functies is niet alleen feitelijk meten, maar kan ook door middel van?
A
kijken
B
luisteren
C
voelen
D
kijken, luisteren en voelen

Slide 5 - Quiz

Wat is een normale ademfrequentie van een volwassene?
A
15 - 20 x/min.
B
20 - 25 x/min.
C
40 - 60 x/min.
D
60 - 80 x/min.

Slide 6 - Quiz

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Video

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Observatie van de ademhaling

  • Frequentie
  • Diepte 
  • Ritme / regelmatig
  • Geluid
  • Pijn



Slide 11 - Slide

OPDRACHT
Tel de ademhaling van je buurman of buurvrouw.
  1. In rust
  2. Na inspanning 

Twee manieren:
  • 30 seconden x 2
  • 15 seconden x 4

Slide 12 - Slide

Hevig benauwd tref je een zorgvrager aan plat liggend in bed. Wat doe je?

Slide 13 - Open question

Afwijkende ademhaling

  • Hulp roepen / arts waarschuwen
  • Patiënt rechtop zetten of houding laten kiezen
  • Gesloten vragen stellen
  • Patiënt niet onnodig laten praten
  • Ademhaling in de gaten blijven houden
  • Probeer zelf rustig te blijven.

Slide 14 - Slide

Wat meet je met een saturatiemeter?
A
ademfrequentie
B
hoeveel lucht iemand inademt
C
%zuurstof dat aan rode bloedcellen is gebonden
D
%zuurstof dat zich in de longen bevindt

Slide 15 - Quiz

Wat is de normale waarde van zuurstof in het bloed?
A
36 - 40%
B
56 - 60%
C
86 - 94%
D
95 - 100%

Slide 16 - Quiz

Slide 17 - Slide

Wat is de saturatie?
A
Zuurstofgehalte in het bloed
B
Erytrocyten gehalte in het bloed
C
Een waarde waaraan je kan zien hoe snel iemand ademt
D
Alle antwoorden zijn juist

Slide 18 - Quiz

OPDRACHT
  • Meet de saturatie bij jezelf.

  • Zoek op: Waarom bij voorkeur geen nagellak op bij meten saturatie?

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Wat is de normale bloeddruk waarde van een volwassen persoon?
A
140/100
B
120/80
C
130/100
D
140/60

Slide 21 - Quiz

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Video

Wat hoor je bij de eerste harttoon?
A
de bovendruk
B
de polsdruk
C
de onderdruk
D
de hartdruk

Slide 24 - Quiz

Hoeveel centimeter boven je arm-knik bevestig je de manchetband?
A
2-3 cm
B
4-5cm
C
6-7cm

Slide 25 - Quiz

Slide 26 - Slide

Opdracht pols meten
Obs hartslag 15 seconden
X4 = resultaat hartfrequentie/minuut
Is de hartslag onregelmatig, dan verleng je de tijd naar 30 sec X2.

- zoek de polsslagader bij je buurman/vrouw en meet deze per minuut
- plaats wijsvinger en middelvinger met lichte druk op de polsslagader
- valt deze waarde binnen de normaalwaarden?
- sta nu op en maak passen op de plaats en ga 5 keer door je knieën.
- herhaal meting op de polsslagader
- welke waarde meet je nu?

Slide 27 - Slide

Verhoogt lage of hoge bloeddruk de kans op een hartinfarct?
A
lage bloeddruk
B
hoge bloeddruk

Slide 28 - Quiz

Wat voor effect heeft adrenaline op de hartslag en de bloeddruk?
A
De hartslag daalt, bloeddruk neemt toe
B
De hartslag en bloeddruk nemen toe
C
De hartslag neemt toe, bloeddruk daalt
D
De hartslag en de bloeddruk dalen

Slide 29 - Quiz

Wat is de onderdruk?
A
De bloeddruk wanneer de kamers samentrekken.
B
De bloeddruk wanneer de boezems samentrekken.
C
De bloeddruk tijdens de hartpauze.

Slide 30 - Quiz

De bloeddruk in de slagaders is hoog
A
JUIST
B
ONJUIST

Slide 31 - Quiz

Heeft iemand die regelmatig eventjes duizelig wordt als hij uit bed stapt last van lage of hoge bloeddruk?
A
lage bloeddruk
B
hoge bloeddruk

Slide 32 - Quiz

Door veroudering van de bloedvaten worden deze
A
Elastischer en wordt de bloeddruk hoger
B
Elastischer en wordt de bloeddruk lager
C
Minder elastisch en wordt de bloeddruk lager
D
Minder elastisch en wordt de bloeddruk hoger

Slide 33 - Quiz

Slide 34 - Slide

Jou bewoner/cliënt heeft een lichaamstemperatuur van 38,5
A
hij/zij heeft koorts
B
hij/zij heeft verhoging
C
hij/zij is onderkoeld

Slide 35 - Quiz

Slide 36 - Slide

Tijd om de vitale functies in de praktijk te gaan oefenen

Slide 37 - Open question