What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
Het gebruik van 'er'
1 / 17
next
Slide 1:
Slide
NT2
Beroepsopleiding
This lesson contains
17 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Lesson duration is:
30 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Verschillende soorten 'er'
1. Bij een onbepaald onderwerp
2. Als verwijzing bij een plaats
3. Als verwijzing in combinatie met een prepositie
4. In combinatie met een aantal
Slide 2 - Slide
1. Bij een onbepaald onderwerp
een hond
honden
twee honden
geen honden
een paar honden
Slide 3 - Slide
1. Bij een onbepaald onderwerp
Een onbepaald onderwerp mag
niet
op de eerste plaats in de zin:
Fout:
Een hond
loopt in de tuin.
Goed:
Er
loopt
een hond
in de tuin.
Fout:
Geen mensen
zijn op straat.
Goed:
Er
zijn
geen mensen
op straat.
Slide 4 - Slide
Foute zin: Drie kopjes staan in het kastje
Slide 5 - Open question
1. Bij een onbepaald onderwerp
Soms komt 'er' niet aan het begin van de zin, maar na het werkwoord:
Gisteravond was
er niemand
in de bibliotheek.
Volgens mij staat
er een postbode
voor de deur.
Slide 6 - Slide
Foute zin: Weinig producten liggen in het magazijn.
Slide 7 - Open question
1. Bij een onbepaald onderwerp
Als 'er' later in de zin staat, mag je het vaak ook weglaten.
De zin klinkt dan formeler.
Goed: Op de A15 is
er
een ongeluk
gebeurd. (spreektaal)
Ook goed: Op de A15 is
een ongeluk
gebeurd.
Slide 8 - Slide
1. Bij een onbepaald onderwerp
Bij vragen met een vraagwoord gebruiken we ook vaak 'er'.
Als de vraag geen echt onderwerp heeft:
Wat is
er
gebeurd?
Wie gaat
er
naar het feestje?
Of als het onderwerp onbepaald is:
Wanneer is
er
kermis
in Nijmegen?
Slide 9 - Slide
Wanneer - veel mensen - op vakantie
Slide 10 - Open question
1. Bij een onbepaald subject
Sommige passieve zinnen hebben geen onderwerp. Dan gebruik je ook 'er'.
Er
werd veel gelachen tijdens de speech.
Mag
er
hier worden gerookt?
Slide 11 - Slide
Welke zin is fout?
A
Een klein kind zit op een stoel.
B
Op een stoel zit een klein kind.
C
Er zit een klein kind op een stoel.
D
Op een stoel zit er een klein kind.
Slide 12 - Quiz
Welke zin is fout?
(2 antwoorden mogelijk)
A
De paarden lopen in het bos
B
In het bos lopen de paarden.
C
Er lopen de paarden in het bos.
D
In het bos lopen er de paarden.
Slide 13 - Quiz
een muis - lopen - in de keuken
Slide 14 - Open question
een cursist - zitten - de kamer
Slide 15 - Open question
Wanneer - het examen - starten
Slide 16 - Open question
Wie - zijn - aan de beurt
Slide 17 - Open question
More lessons like this
Het gebruik van 'er'
September 2022
- Lesson with
17 slides
NT2
Beroepsopleiding
Uitleg Formuleren 2: Fouten met verwijswoorden
September 2021
- Lesson with
11 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 4
Uitleg Formuleren 2: Fouten met verwijswoorden
December 2022
- Lesson with
13 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 4
Uitleg Formuleren 2: Fouten met verwijswoorden
June 2024
- Lesson with
13 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 4
Fouten met verwijswoorden
September 2024
- Lesson with
22 slides
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 3
Fouten met verwijswoorden
November 2022
- Lesson with
17 slides
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 3
formuleren fouten met verwijswoorden
October 2022
- Lesson with
15 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 3
Fouten met verwijswoorden
December 2023
- Lesson with
19 slides
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 3