This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
ADJECTIVES + ADVERBS
Slide 1 - Slide
Listening to special words
Write down 7 describing words: WHATsomeone or something is/ looks like...
Write down 7 words that say HOWsomeone does something
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Video
Slide 4 - Video
Adjectives = bijv nw
Een bijvoeglijk naamwoord gebruik je om iets of iemand
te omschrijven. Een bijvoeglijk naamwoord wordt vaak gevolgd door een zelfstandig naamwoord.
That is an amazinggirl.
We all love that funnymovie.
I think he is a terriblesinger.
Slide 5 - Slide
Adverb = bijwoord
Een bijwoord gebruik je om aan te geven HOE iemand iets doet. Een bijwoord omschrijft vaak een werkwoord, maar ook een anderbijwoord, eenbijvoeglijk naamwoordof dehele zin.
Mary singswonderfully.
My grandparents talkincrediblyloudly.
I am eating an amazinglydelicious steak right now.
Hopefully, she will call me back later.
Slide 6 - Slide
Hoe maak je een bijwoord?
Bijvoeglijk naamwoord + LY
IC - ALLY
(fantastic - fantastically)
Y - ILY
funny - funnily
Slide 7 - Slide
Slide 8 - Slide
Uitzonderingen:
good - well
quite - quite
fast - fast
hard - hard
long - long
Slide 9 - Slide
DUS...
Ron is a carefuldriver.
Ron drivescarefully.
Slide 10 - Slide
Slide 11 - Video
Adjectives and Adverbs Adverbs zijn:
A
zelfstandige naamwoorden
B
bijvoeglijke naamwoorden
C
bijwoorden
D
werkwoorden
Slide 12 - Quiz
Adverbs (bijwoorden) beschrijven zelfstandige naamwoorden en adjectives (bijvoegl. naamw) beschrijven werkwoorden, bijwoorden en andere bijvoeglijke naamwoorden
A
true
B
false
Slide 13 - Quiz
Adjectives/adverbs: The vacation went really ....
A
good
B
well
Slide 14 - Quiz
Adjectives & adverbs: She put her glasses down ...
A
careful
B
carefully
Slide 15 - Quiz
Adjectives/adverbs: She walks to school every morning