Food talk lesson 3 Jamie Oliver

Food talk
1 / 31
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Food talk

Slide 1 - Slide

Today
- Jamie Oliver
- Grammar

Mission: 

Slide 2 - Slide

10

Slide 3 - Video

00:20
Wat voor soort maaltijd gaan ze maken?
A
Super snel thuis gemaakt
B
Supermarkt maaltijd

Slide 4 - Quiz

00:35
Wat voor soort grapje maak Jamie?
A
Hij zegt dat Buddy vier jaar oud is
B
Hij zegt dat Buddy lijkt op een jongen
C
Hij stelt Buddy voor als zijn vierde dochter

Slide 5 - Quiz

01:14
Hoe lang moet het deeg ongeveer in de keukenmachine?

..... minuut

Slide 6 - Open question

02:03
Van wie wordt de eerste pizza gemaakt?
A
Jamie
B
Petal
C
Buddy

Slide 7 - Quiz

02:39
Wat probeert Jamie uit te leggen, maar lukt niet omdat Buddy precies het tegenovergestelde wilt?
A
Dat er geen ham kan op pizza
B
Dat je de pizza niet teveel moet beleggen

Slide 8 - Quiz

03:48
Wat gaat Buddy opeens doen buiten?

Slide 9 - Open question

03:48
Wat zei Jamie over het deeg van zijn dochter?
A
Het is wat dikker dan die van Buddy
B
Het is wat dunner dan die van Buddy

Slide 10 - Quiz

02:03
Wat moeten de kinderen doen met het deeg?
A
Het nog heel goed kneden
B
Ze moeten het deeg uitrollen

Slide 11 - Quiz

01:14
Wat zijn de juiste ingrediënten?
A
Beslag, melk, zout en olijfolie
B
Zelfrijzend bakmeel, melk en citroensap
C
Zelfrijzend bakmeel, water, zout en olijfolie

Slide 12 - Quiz

00:35
Wie is Petal?
A
de dochter
B
de zoon

Slide 13 - Quiz

vlees
melk
soep
rijst
vis
meat
milk
soup
rice
fish

Slide 14 - Drag question

It is liquid (vloeibaar) and it is usually served warm or hot.

Slide 15 - Open question

It is green and cold and made up of different vegetables.

Slide 16 - Open question

Many people eat cereal in the evening.
A
True
B
False

Slide 17 - Quiz

A banana is a vegetable.
A
True
B
False

Slide 18 - Quiz

zak
doos
blik
pot
plak, snee
bag
box
can
jar
slice

Slide 19 - Drag question

Some/any(een paar) 
Nu volgt er uitleg over some/any, wanneer gebruik je het? 

Slide 20 - Slide

Vergelijk de volgende zinnen:
1. We need to buy some groceries.
2. I need one apple and two bananas.
3. We need to buy a lot of vegetables.

WHAT IS THE DIFFERENCE?

Slide 21 - Slide

Some wordt gebruikt bij 'positieve' zinnen (+).


- I got some nice presents for Christmas this year.
- This job is going to take some time.

Slide 22 - Slide

Any wordt gebruikt bij negatieve zinnen(-) en vragen(?).


- I didn't get any nice presents for Christmas this year.
- I looked in the cupboard but I couldn't find any biscuits.
- Have you got any idea what she is saying?

MAAR! Als je denkt dat het antwoord op een vraag "JA" is, gebruik je some:
- Can I have some sugar, please?

Slide 23 - Slide

Grammar 7: Some and any
Some: + sentences
Any: x sentences and ?

 
(some/any = een beetje, een paar))

Slide 24 - Slide

Oefenen

Slide 25 - Slide

1. My little brother doesn't eat SOME/ANY vegetables. He can't stand the taste.
A
some
B
any

Slide 26 - Quiz

2. Do we have SOME/ANY popcorn left, or are we all out?
A
some
B
any

Slide 27 - Quiz

3. Are there SOME/ANY volunteers to help the teacher today?
A
some
B
any

Slide 28 - Quiz

4. I have SOME/ANY tickets left. Would you like to join me?
A
some
B
any

Slide 29 - Quiz

5. I don't have SOME/ANY sugar left. I'll go and borrow SOME/ANY from the neighbour.
A
some (1st sentence)
B
any (1st sentence)
C
some (2nd sentence)
D
any (2nd sentence)

Slide 30 - Quiz

Slide 31 - Slide