klas 1: namen en functies van naamvallen

naamvallen in het Latijn
namen en voornaamste functies
1 / 18
next
Slide 1: Slide
LatijnMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

naamvallen in het Latijn
namen en voornaamste functies

Slide 1 - Slide

Wat is een naamval?
A
een zinsdeel, bijvoorbeeld onderwerp of lijdend voorwerp
B
de letters achter de stam van het zelfstandig naamwoord
C
vorm van een naamwoord die de functie in zin aangeeft

Slide 2 - Quiz

Hoe noemen we de letters achter de stam van een woord? (antwoord met één woord)

Slide 3 - Open question

naamvallen:
- geven aan welke grammaticale functie (bijv. onderwerp) een naamwoord in een zin heeft
- zijn te herkennen aan de uitgang
- komen voor bij naamwoorden en voornaamwoorden
- hebben zelf ook een naam

Slide 4 - Slide

voorbeeld: deus filiam videt

deus: 
uitgang: -us
naamval: nominativus
functie in zin: onderwerp
                                                          

filiam:
uitgang: -am
naamval: accusativus
functie in zin: lijdend voorwerp

Slide 5 - Slide

zes naamvallen:
nominativus
genitivus
dativus
accusativus
ablativus
vocativus

Slide 6 - Slide

Welke twee functies kan een nominativus hebben?
A
onderwerp en lijdend voorwerp
B
lijdend voorwerp en bijwoordelijke bepaling
C
onderwerp en bijwoordelijke bepaling
D
onderwerp en naamwoordelijk deel van het gezegde

Slide 7 - Quiz

Wat is de functie van een accusativus zonder voorzetsel?
A
onderwerp
B
naamwoordelijk deel vh gezegde
C
lijdend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling

Slide 8 - Quiz

Welke functie heeft een accusativus met een voorzetsel?
A
onderwerp
B
naamwoordelijk deel vh gezegde
C
lijdend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling

Slide 9 - Quiz

zes naamvallen:
nominativus        1. onderwerp     2. naamwoordelijk deel 
genitivus
dativus
accusativus         1. lijdend voorwerp  2. met voorzetsels: bijw bep
ablativus
vocativus

Slide 10 - Slide

zes naamvallen:
nominativus        1. onderwerp     2. naamwoordelijk deel 
genitivus
dativus
accusativus         1. lijdend voorwerp  2. met voorzetsels: bijw bep
ablativus
vocativus               aangesproken persoon

Slide 11 - Slide

zes naamvallen:
nominativus        1. onderwerp     2. naamwoordelijk deel 
genitivus
dativus                   meewerkend voorwerp (aan/voor)
accusativus         1. lijdend voorwerp  2. met voorzetsels: bijw bep
ablativus
vocativus               aangesproken persoon

Slide 12 - Slide

zes naamvallen:
nominativus        1. onderwerp     2. naamwoordelijk deel 
genitivus               (bijvoeglijke bepaling (van))
dativus                   meewerkend voorwerp (aan/voor)
accusativus         1. lijdend voorwerp  2. met voorzetsels: bijw bep
ablativus
vocativus               aangesproken persoon

Slide 13 - Slide

zes naamvallen:
nominativus        1. onderwerp     2. naamwoordelijk deel 
genitivus               (bijvoeglijke bepaling (van))
dativus                   meewerkend voorwerp (aan/voor)
accusativus         1. lijdend voorwerp  2. met voorzetsels: bijw bep
ablativus               (bijwoordelijke bep. met/zonder voorzetsel)
vocativus               aangesproken persoon

Slide 14 - Slide

naamvallen
De volgorde van de naamvallen is belangrijk
Alle rijtjes van zelfstandige en bijvoeglijke naamwoorden en van voornaamwoorden staan in deze volgorde
De vocativus wordt meestal weggelaten in rijtjes

Slide 15 - Slide

Kijk goed:
nom.
gen.
dat.
acc.
abl.

Slide 16 - Slide

1.
2. 
3. 
4. 
5. 
gen.
nom.
dat.
acc.
abl.

Slide 17 - Drag question

FINIS

Slide 18 - Slide