Maak
contextrijke zinnen waaruit de betekenis van het (spreek)woord/begrip duidelijk blijkt.
- kies een passend(e) voorbeeld/situatie
- gebruik een synoniem
- zorg voor goede zinsbouw en spelling
Bijvoorbeeld: Goed gebekt
Die student was een vlotte spreker: hij sprak vloeiend en had een ruime woordenschat, (dus) hij was goed gebekt.