TAALVERZORGING 1 / woordsoorten

Wat leer je vandaag:

  • Na deze les weet je welke woordsoorten er zijn;
  • Na deze les kun je de verschillende woordsoorten benoemen in een zin.
1 / 38
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1,2

This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Wat leer je vandaag:

  • Na deze les weet je welke woordsoorten er zijn;
  • Na deze les kun je de verschillende woordsoorten benoemen in een zin.

Slide 1 - Slide



De uitleg in deze Lessonup hoort bij:

Taalverzorging
1.1 woordsoorten
p.254 t/m  p.259

Slide 2 - Slide

Welke woordsoorten weet je nog?

Slide 3 - Mind map

Slide 4 - Slide

Lidwoorden
Verschil tussen bepaald en onbepaald lidwoord

Slide 5 - Slide

Zelfstandig naamwoord

Slide 6 - Slide

Hoeveel zelfstandige naamwoorden zitten in deze zin:

Een zelfstandig naamwoord verwijst naar een mens, dier, plant, begrip of naam.
A
2
B
4
C
5
D
6

Slide 7 - Quiz

Werkwoorden
Soms is een werkwoord lastig te herkennen. 
Het kan namelijk verschillende vormen hebben:

Slide 8 - Slide

De persoonsvorm (pv)

Slide 9 - Slide

De infinitief (inf.)

Slide 10 - Slide

Het voltooid deelwoord (vd)

Slide 11 - Slide

Ik ga zwemmen in Bacardi Lemon.

Wat is hier de pv?
A
ik
B
ga
C
zwemmen
D
in

Slide 12 - Quiz

Ik ga zwemmen in Bacardi Lemon.

Wat is hier de infinitief?
A
ik
B
ga
C
zwemmen
D
in

Slide 13 - Quiz

Benoem de werkwoorden.

Zullen we beginnen met de les? Wil je hier over nadenken?
A
zullen , wil
B
zullen, beginnen, wil
C
zullen, beginnen, wil nadenken
D
zullen, beginnen met, wil, over nadenken

Slide 14 - Quiz

Benoem de werkwoorden:

Ik heb dat altijd al willen kopen
A
heb
B
heb, willen
C
kopen
D
heb, willen, kopen

Slide 15 - Quiz

Bijvoeglijk naamwoord (bn)

Slide 16 - Slide

Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord (stof. bn)

Slide 17 - Slide

Hij kocht een gouden armband bij de juwelier.
A
gouden = stoffelijk
B
gouden = niet stoffelijk

Slide 18 - Quiz

Persoonlijk voornaamwoord (pers. vnw)

Slide 19 - Slide

Hoeveel persoonlijke voornaamwoorden tel je?

Ik zei tegen jou dat hij haar zou helpen, maar zij dacht dat wij het zelf konden doen.
A
6
B
9
C
3
D
7

Slide 20 - Quiz

Hoeveel persoonlijke voornaamwoorden tel je?


Ik zei tegen jou dat hij haar zou helpen, maar zij dacht dat wij het zelf konden doen.

Slide 21 - Slide

Bezittelijk voornaamwoord (bez. vnw)

Slide 22 - Slide

Dit is niet jouw mobiel en ook niet van hem, maar het is mijn mobiel.

Welke bezittelijk vnw zie je?
A
jouw
B
jouw, hem
C
jouw, mijn,
D
jouw, hem, mijn

Slide 23 - Quiz

Pers. vnw versus bez. vnw

Slide 24 - Slide

Benoem de bezittelijke voornaamwoorden:

"Mijn broer en jouw zus hebben hun plannen gedeeld, maar onze ideeën bleven geheim."

Slide 25 - Mind map

Benoem de bezittelijke voornaamwoorden.

Mijn broer en jouw zus hebben hun plannen gedeeld, maar onze ideeën bleven geheim.

Slide 26 - Slide

Aanwijzend voornaamwoord (aanw. vnw)
Deze = dichtbij
Die = verder weg

Dit = dichtbij
Dat = verder weg

Slide 27 - Slide

... boeken moeten nodig opgeruimd worden.
A
deze
B
die
C
dit
D
dat

Slide 28 - Quiz

Wil jij ... chocolaatje nog?
A
deze
B
die
C
dit
D
dat

Slide 29 - Quiz

Voegwoord (vgw)

Slide 30 - Slide

We hebben een toets, ... ik heb niet geleerd
A
want
B
maar
C
omdat
D
doordat

Slide 31 - Quiz

Het was een fijn stageadres, ... ik heb veel geleerd.
A
maar
B
want
C
doordat
D
zodat

Slide 32 - Quiz

Voorzetsel (vz)

Slide 33 - Slide

Voorzetsel (vz)

Slide 34 - Slide

Hoeveel voorzetsels heeft deze zin:

Op de verjaardag waarschuwde ik haar voor de hond.
A
1
B
2

Slide 35 - Quiz

Hoeveel voorzetsels heeft onderstaande zin?
Vanwege een stroomstoring zijn de machines in de fabriek uitgevallen.
A
1
B
2

Slide 36 - Quiz

Wat heb je geleerd?

  • Je weet nu welke woordsoorten er zijn;
  • Je kun de verschillende woordsoorten benoemen in een zin.

Slide 37 - Slide

NU Nederlands 3e editie:

  • Opdrachten in NU Nederlands:

TAALVERZORGING / paragraaf 1.1:
Opdracht 1 t/m 9







Slide 38 - Slide