Samenvatting toets

Leg klaar

Leerwerkboek deel A
Je nieuwe leesboek
Schrift / pen
iPad (dicht)
Les 5


1 / 53
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 53 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Leg klaar

Leerwerkboek deel A
Je nieuwe leesboek
Schrift / pen
iPad (dicht)
Les 5


Slide 1 - Slide

timer
10:00

Slide 2 - Slide

Planning
  • Gestelde vragen beantwoorden
  • Werkmoment
  • Vooruitblik

Slide 3 - Slide

Vragen
Verschillende tekststructuren
Hoe bepaal ik doel/soort van een tekst?
Wat is een betoog?
Argumentatie / tegenargument / weerlegging

Slide 4 - Slide

Artikel / uiteenzetting (p. 23)

Informatieve tekst met vooral objectieve informatie.
De schrijver geeft uitleg over een onderwerp.

Kiest een structuur om dit helder over te brengen.

Slide 5 - Slide

Verschillende tekststructuren
Zie pagina  24 en 253.

Verklaringsstructuur: verschijnsel (iets dat zich voordoet)
  • Hoe ontstaat een tsunami?
  • Hoe ontstaan oorlogen?
  • Hoe ontstaan spreeuwenzwermen?




Slide 6 - Slide

Overige structuren
  • Vraag en antwoordstructuur
  • Voor- en nadelenstructuur
  • Probleem-oplossingsstructuur
  • Geen structuur (schrijver werkt niet met een bekende structuur, maar benoemd het onderwerp en werkt deze in deelonderwerpen uit).

Slide 7 - Slide

Hoe bepaal ik doel / tekstsoort?
Bron: 
  • krant => informeren / informatieve tekst
  • opiniepagina => overtuigen / betogende tekst
Lay-out:
  • advertentie => activeren / activerende tekst
Onderwerp / hoofdgedachte
  • informatie/neutraal <=> mening/overtuigen

Slide 8 - Slide

Soort / doel bepalen
Kijk naar de bron.
Kijk naar de lay-out.
Kijk naar de schrijfstijl => formeel / informeel, taalgebruik.
Kijk naar eventuele afbeeldingen.
Kijk naar onderwerp / hoofdgedachte.
Geeft de schrijver eigen mening weer of van anderen?

Slide 9 - Slide

Betoog (p. 186)
Driedeling
  1. Inleiding: mening van de schrijver
  2. Kern: argumenten voor die mening
  3. Slot: samenvatting of conclusie

Tekstdoel: de lezer overtuigen van zijn/haar mening
Tekstsoort: betogende tekst
Tekstvorm: klachtenbrief, column, recensie
functie p. 29: mening geven
functie: samenvatting / conclusie

Slide 10 - Slide

Recensie / beoordeling
Tweedeling
  1. Inleiding: beschrijven van wat je beoordeelt (informeren)
  2. Kern: mening in beoordelingswoorden (overtuigen)

Tekstdoel: de lezer overtuigen van zijn/haar mening
Tekstsoort: betogende tekst
Tekstvorm: klachtenbrief, column, recensie

Slide 11 - Slide

Standpunt
Bijna iedereen heeft wel eens zin in een lekker stukje vlees. We lopen in de supermarkt langs de vleesafdeling, en leggen een paar pakketjes in ons karretje alsof het de normaalste zaak van de wereld is. Sommige mensen denken goed bezig te zijn door alleen biologisch vlees te kopen. Ik vind het niet normaal dat mensen hierdoor denken dat het wel oké is om vlees te eten. We zouden dieren niet moeten doden voor voedselproductie.

Slide 12 - Slide

ARGUMENT MET UITLEG EN BEELD
Dieren die worden gebruikt voor voedselproductie leven geen prettig en rustig leven. Vanaf het moment dat ze worden geboren, worden ze vaak vetgemest en slecht behandeld. Dit is waarom veel mensen denken dat wanneer ze biologisch vlees eten, ze opeens goed bezig zijn omdat het dier dan een beter leven heeft geleid. Dit vind ik onzin. Stel je eens voor dat er een jongen wordt vermoord, en dat er achteraf wordt gezegd: ‘Ach, het is niet zo erg, hij heeft een leuk leven gehad.’ Wij zouden dit allemaal heel erg vinden. Waarom niet bij dieren? 

Slide 13 - Slide

TEGENARGUMENT / WEERLEGGING
Nou kunnen mensen zeggen dat we bepaalde voedingsstoffen nodig hebben die in vlees zitten, en dat het daarom noodzakelijk is om het te eten, maar ook dit slaat nergens op. Inderdaad, we hebben ze nodig, maar deze voedingsstoffen zitten ook in genoeg andere producten. Er zijn tegenwoordig genoeg vleesvervangers in de winkel verkrijgbaar. Vaak vinden mensen vleesvervangers te duur, maar als iedereen zou stoppen met vlees kopen, worden alle vleesvervangers vanzelf goedkoper.

Slide 14 - Slide

voorbeeld blokjesschema

Slide 15 - Slide

Blokjesschema

Slide 16 - Slide

Werkmoment = plan voor jezelf
  • Paragraaf 1.3: leestaak of test jezelf
  • Paragraaf 2.3: leestaak of test jezelf
  • Paragraaf 3.3: leestaak of test jezelf
  • Paragraaf 3.4: theorie lezen / gemaakte opdracht bekijken

                             Denk je aan de signaalwoorden? Pagina 31.

Slide 17 - Slide

Vooruitblik


Volgende week:
  • herhalen werkwoordspelling SO week 7

Slide 18 - Slide

1.3 leerdoelen
  • Wat is een artikel?
  • Benoem onderwerp / hoofdgedachte
  • Opbouw alinea
  • Functies inleiding en slot
  • Herkennen tekstverbanden
  • Stof voorgaande jaren via opdracht 1 op pagina 22/23.
Waarom?
Middelen om tekst beter te begrijpen

Slide 19 - Slide

Vergelijking schrijven
Je houdt een bepaalde structuur / opbouw aan.

Nieuwsbericht: 
  • Lead wie, wat, waar, wanneer
  • waarom
  • hoe

Slide 20 - Slide

Verklaringsstructuur

Inleiding: Welk verschijnsel wordt behandeld?
Kern: Wat zijn redenen/oorzaken/verklaringen?
Slot: Welke verklaring is het belangrijkst / meest waarschijnlijk?

Slide 21 - Slide

Voor- en nadelenstructuur

Inleiding: Wat wordt beoordeeld?
Kern: Wat zijn de voordelen? Wat zijn de nadelen?
Slot: Wat is de conclusie?

Slide 22 - Slide

Probleem-oplossingsstructuur

- Inleiding: Wat is het probleem?
- Kern: Wat zijn de oorzaken? Wat zijn de gevolgen?
- Slot: Welke oplossing(en) noemt de tekst?

Slide 23 - Slide

Geen structuur

- Wat is het onderwerp?
- Wat zijn de deelonderwerpen en wat wordt erover gezegd?

Slide 24 - Slide

Onderwerp en hoofdgedachte (p. 25)
Het belangrijkste wat de schrijver zegt. 
De hoofdgedachte geeft meestal in één of twee zinnen kort weer waar de tekst over gaat.

Slide 25 - Slide

Verschillen
onderwerp
hoofdgedachte
vinden met verkennend lezen
vinden met nauwkeurig lezen
titel / inleiding
inleiding en/of slot
een woord of paar woorden
een hele zin
let op: geen vraagzin!
waar de tekst over gaat
wat de schrijver over het onderwerp wil vertellen

Slide 26 - Slide

Opbouw alinea
Zie pagina 27 en 28

Slide 27 - Slide

Tekstopbouw: inleiding (p. 29)
- aandacht trekken 
- het onderwerp benoemen of omschrijven
- de aanleiding noemen
- de centrale vraag stellen 
- een mening geven
- een samenvatting geven 
- persoon/personen introduceren

Slide 28 - Slide

Tekstopbouw: slot (p. 29)
- conclusie of samenvatting
- advies of waarschuwing
- toekomstverwachting

Overzicht signaalwoorden op pagina 232.

Slide 29 - Slide

Verkennend lezen (p. 251)
Vanaf nu ook elke eerste zin van alle alinea's.

Slide 30 - Slide

Nauwkeurig lezen (p. 251)






Onderwerp, tekstsoort, tekstdoel, opbouw, bron/schrijver.

Slide 31 - Slide

Soort / doel bepalen
Kijk naar de bron.
Kijk naar de lay-out.
Kijk naar de schrijfstijl => formeel / informeel, taalgebruik.
Kijk naar eventuele afbeeldingen.
Kijk naar onderwerp / hoofdgedachte.
Geeft de schrijver eigen mening weer of van anderen?

Slide 32 - Slide

Tekstverbanden (p. 31)

Slide 33 - Slide

Leerdoelen 2.3 (p. 107)
  • Nieuwsbericht herkennen.
  • Tekstdoel, tekstsoort en tekstvorm herkennen.
  • Een tekst kritisch lezen.
  • Leespubliek vastsstellen.

Slide 34 - Slide

Kenmerken nieuwsbericht (p. 107)
Het gaat over één actueel onderwerp.
Er zit absoluut geen mening in. Het informeert neutraal.

 De kop = de titel (plaats/schrijver eronder)
 De lead (een korte, vetgedrukte samenvatting van twee zinnen met wie, wat, waar en wanneer)
 De kern (verdere informatie met waarom en hoe)
Oprolbaar

Slide 35 - Slide

Tekstdoel, -soort en tekstvorm (108)






Tekstdoel is altijd een werkwoord. De schrijver wil je...
tekstdoel
uitleg
tekstsoort
vorm
informeren
de lezer informatie geven
informerende tekst
verslag
overtuigen
de lezer overtuigen (mening)
betogende tekst
boekbespreking
activeren
de lezer iets laten doen
activerende tekst
advertentie
amuseren
de lezer vermaken
amuserende tekst
stripboek

Slide 36 - Slide

Kritisch lezen
Zie pagina 112.

Welke vragen kun je stellen om kritisch te lezen?

Slide 37 - Slide

Leespubliek/doelgroep (p. 114)

Slide 38 - Slide

Leerdoelen 3.3 (p. 186)
  • Wat is een betoog?
  • Objectieve en subjectieve argumenten herkennen.
  • Argumenten kritisch lezen
  • Argumenten, tegenargumenten en weerlegging herkennen.

Slide 39 - Slide

Beoordelen argumenten (p. 187)
  • Objectief: feiten/gegevens uit onderzoek.

  • Subjectief: meningen / ervaringen / vermoedens

Welk soort argumenten zijn het sterkst?

Slide 40 - Slide

Tegenargument (p. 190)

  • als je het niet eens bent met een mening, dan geven we     een tegenargument
  • een tegenargument kun je herkenen aan woorden als: ik vind echter, maar ik vind....

Slide 41 - Slide

Tegenargumenten en weerlegging
Niet eens met iemands argumentatie? 

  • Met een tegenargument ontkracht je een argument.
  • Met een weerlegging ontkracht je een tegenargument.

Slide 42 - Slide

standpunt, argument, tegenargument en weerlegging
Er moet op school meer aandacht besteed worden aan de vaderlandse geschiedenis,
want jongeren moeten leren trots te zijn op ons verleden.

Meer aandacht voor de vaderlandse geschiedenis zal ten koste gaan van de tijd voor de wereldgeschiedenis.
Om de wereldgeschiedenis te begrijpen, moet de vaderlandse gesichiedenis wel bekend zijn.
tegenargument
weerlegging

Slide 43 - Slide

Dus...
Tegenargument ontkracht argument.

Weerlegging ontkracht tegenargument.

Doel = krachtiger maken van jouw betoog om anderen te overtuigen.


Slide 44 - Slide

Leerdoelen 3.4
  • Een betogende tekst schrijven.
  • Blokjesschema voor opbouw argumentatie.
  • Hoe je argumentatie controleert => want, maar, echter.
  • Hoe je overtuigend en actief schrijft.

Slide 45 - Slide

Schema (p. 198 en 199)
Standpunt/mening: ________________________________
want...
want...
maar ....
argument 1


argument 2
tegenargument
toelichting/voorbeeld


toelichting/voorbeeld
echter...
weerlegging

Slide 46 - Slide

Schrijfstijl betoog
Leertekst op pagina 201/202

Actieve zinnen: het onderwerp doet iets.

In het onderzoek wordt aangetoond dat ...
Het onderzoek toont aan dat ...

Slide 47 - Slide

Hoe controleer je of 
maak je zelf een argumentatie.

Slide 48 - Slide

Stap 1: argument AUB
Noteer de stelling: .................

A: noteer het argument bij de stelling (want)
U: noteer de uitleg bij het argument of
B: noteer het voorbeeld bij het argument

Slide 49 - Slide

Stap 2: weerlegging
Het standpunt/mening is..................
Het argument is .................. (want)

Vul aan:
Het tegenargument is ................... (maar)

Slide 50 - Slide

Stap 3: weerlegging
Het standpunt/mening is..................
Het argument is .................. (want)
Het tegenargument is ................... (maar)

Vul aan:
De weerlegging is ........................ (echter)

Slide 51 - Slide

Handige pagina's

Pagina's 251, 252 en 253 
achterin je leerwerkboel deel A.

Succes!

Slide 52 - Slide

Toelichting
Deze LessonUp leidt je door de paragrafen heen die getoetst worden: 1.3, 2.3, 3.3 en 3.4.

Het is geen vervanging van de leerstof in het boek en geen vervanging van de oefeningen die je als huiswerk hebt gemaakt. Het is een hulpmiddel.

Slide 53 - Slide