prijselasticiteit

1 / 27
next
Slide 1: Video
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes, text slides and 4 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Video

Wat is prijselasticiteit?
De prijselasticiteit van de vraag is een vermenigvuldigingsfactor die aangeeft in welke mate de vraag naar een bepaald product reageert op een prijsverandering van dat product.
Bij de prijselasticiteit van de vraag gaat het om de mate waarin de vraag naar een product reageert op een prijsverandering van dat product (in procentuele veranderingen).
Het geeft antwoord op de vraag: wat gebeurd er met de vraag als de prijs met 1% stijgt?
We kunnen vooraf al bedenken dat dit antwoord meestal negatief  is, want als de prijs van een product stijgt, zal de vraag naar het product dalen (en andersom).
De prijselasticiteit van de vraag, de maatstaf voor dat verband, zal dus ook meestal negatief zijn!

Slide 2 - Slide

Formule

Slide 3 - Slide

Voorbeeld
door een prijsstijging van 5% neemt de vraag naar een bepaald goed met 10% af. De prijselasticiteit bedraagt dan -2 (10 : 5).

Slide 4 - Slide

Formule procentuele verandering

Slide 5 - Slide

Betekenis antwoorden:

Slide 6 - Slide

Volkomen inelastische vraag: Epv= 0
Bij een volkomen inelastische vraag reageert de vraag niet op een verandering van de prijs. 
Consumenten blijven ook na een prijsverhoging net zoveel kopen als voorheen.
Het maakt niet uit hoe groot de prijsverandering is. Vermenigvuldigd met 0 (Epv) levert de uitkomst 0 op. De vraag zal dus niet veranderen.
Een producent kan in zo’n geval zijn prijs verhogen, raakt geen klanten kwijt, en kan dus rekenen op een forse omzetstijging (Omzet = prijs x afzet)

Slide 7 - Slide

Relatief inelastische vraag: -1 < Epv < 0
Indien de waarde van de prijselasticiteit tussen de -1 en de 0 ligt, is er sprake van een zwak negatief verband: bij een prijsstijging gaat de consument wel minder van het product kopen, maar de vraag reageert minder dan evenredig op de prijs. Met andere woorden, de vraag daalt minder dan de prijs stijgt.
Een producent kan in zo’n geval zijn prijs verhogen, raakt wel enkele klanten kwijt, maar zal per saldo toch meer omzet maken.

Omzet = P x Q; en P stijgt relatief meer dan Q daalt.

Slide 8 - Slide

Relatief elastische vraag: Epv <-1
Indien de waarde van de prijselasticiteit kleiner is dan -1 , is er sprake van een sterk negatief verband: bij een prijsstijging gaat de consument veel minder van het product kopen. De vraag reageert meer dan evenredig op de prijs. Met andere woorden, de vraag daalt meer dan de prijs stijgt.
Een producent kan in zo’n geval zijn prijs verhogen, maar raakt bijzonder veel klanten kwijt, waardoor per saldo zijn omzet zal dalen.

Omzet = P x Q; en Q daalt relatief meer dan P stijgt.

Slide 9 - Slide

Prijselasticiteit is:
A
Hoe de gevraagde aanbod van een product reageert op een aanpassing van een ander product
B
Hoe de gevraagde hoeveelheid van een product reageert op een verandering in de prijs van hetzelfde product

Slide 10 - Quiz

Als de prijselasticiteit van de vraag -2 bedraagt dan..


A
stijgt de vraag als de prijs stijgt
B
daalt de vraag als de prijs stijgt
C
stijgt de vraag als de prijs daalt
D
stijgt de prijs als de vraag daalt

Slide 11 - Quiz

prijselasticiteit ligt:
A
meestal tussen 1 en -1
B
meestal tussen 0 en 100
C
meestal tussen 0 en -100
D
is meestal -1

Slide 12 - Quiz

Wat betekent het als de prijselasticiteit op een markt 0 is?
A
Dit bestaat niet
B
Deze markt is volkomen inelastisch
C
Deze markt is elastisch
D
Deze markt is inelastisch

Slide 13 - Quiz

Bij welke prijselasticiteit is de omzet maximaal
A
0
B
tussen 0 en -1
C
-1
D
< -1

Slide 14 - Quiz

Een product met een prijselasticiteit van -5 is...
A
inelastisch
B
elastisch
C
volkomen inelastisch
D
volkomen elastisch

Slide 15 - Quiz

Als de prijselasticiteit van de vraag naar benzine elastisch is dan
A
leidt een prijsdaling tot een stijging van de omzet
B
leidt een prijsdaling tot een daling van de omzet
C
leidt een prijsstijging tot een stijging van de omzet
D
leidt een prijsstijging tot een stijging van de vraag

Slide 16 - Quiz

als de prijselasticiteit van een goed inelastisch is, dan:
A
reageert de consument erg op een prijsverandering
B
reageert de consument niet erg op een prijsverandering

Slide 17 - Quiz

Een product met een prijselasticiteit van 0 is...
A
inelastisch
B
elastisch
C
volkomen inelastisch
D
volkomen elastisch

Slide 18 - Quiz

Een product met een prijselasticiteit van 0.5 is...
A
inelastisch
B
elastisch
C
volkomen inelastisch
D
volkomen elastisch

Slide 19 - Quiz

Bij een prijsdaling van 8% zal de vraag met 2% stijgen. Bereken de prijselasticiteit van de vraag.

Slide 20 - Open question

Een verkoper op de markt verlaagt zijn prijs met 5% t.o.v. de week daarvoor.
Na de prijsverlaging verkoopt het 3% meer producten dan de week daarvoor. Bereken de prijselasticiteit van de vraag.

Slide 21 - Open question

Uit eerdere ervaring weet een winkelier dat de prijselasticiteit van de vraag naar zijn product -1,4 bedraagt.
Hij verlaagt zijn prijs met 3%. Met hoeveel procent zal de vraag veranderen door deze prijsdaling?

Slide 22 - Open question

Bij een prijs van €2,20 per brood verkoopt een bakken 500 broden per dag. De winkelier verwacht dat wanneer hij zijn prijs verhoogt tot €2,31 de afzet met 2% zal afnemen. Bereken de waarde van de prijselasticiteit van de vraag, als de winkelier gelijk heeft.

Slide 23 - Open question

Een snackbar weet uit het verleden dat de prijselasticiteit van de vraag naar frikandellen -1,8 bedraagt. Na een prijsaanpassing steeg de vraag naar frikandellen in de snackbar met 8%. Met hoeveel procent heeft de snackbar de prijs van de frikandellen veranderd? Geef duidelijk aan of er sprake was van een prijsverhoging of van een prijsverlaging.

Slide 24 - Open question

Slide 25 - Video

Slide 26 - Video

Slide 27 - Video