Verbes faire en aller/passé composé

Les verbes
AAIRE
1 / 37
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvmbo t, mavo, havo, vwoLeerjaar 1-3

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Les verbes
AAIRE

Slide 1 - Slide

'Faire' betekent...
A
zijn
B
kunnen
C
hebben
D
maken, doen

Slide 2 - Quiz

Noteer
alle 6 vormen van
FAIRE

Slide 3 - Mind map

faire
(doen)
il/elle/on
ils
tu
je/j'
font
fais
fait
fais

Slide 4 - Drag question

Il (faire) ______ beau?

Slide 5 - Open question

Ils (faire) ______ les devoirs?

Slide 6 - Open question

Je (faire) ______ mes devoirs?

Slide 7 - Open question

nous ______ (faire)

Slide 8 - Open question

faire (tu)
timer
0:20

Slide 9 - Open question

faire (vous)
timer
0:20

Slide 10 - Open question

on ... (faire)

Slide 11 - Open question

Op een schaal van 0-10:
hoe goed beheers je deze werkwoorden?

Slide 12 - Mind map

timer
1:30
avoir
être
ont
es
avons
ai
sommes
avez
suis
a
as
sont
êtes
est

Slide 13 - Drag question

Wat heb je altijd nodig voor het maken van een passé composé?

Slide 14 - Open question

Passé composé

Slide 15 - Slide

On a habité
A
présent
B
passé composé

Slide 16 - Quiz

Ma mère demande
A
présent
B
passé composé

Slide 17 - Quiz

elle a regardé
A
présent
B
passé composé

Slide 18 - Quiz

nous avons écouté
A
présent
B
passé composé

Slide 19 - Quiz

Uit hoeveel delen bestaat Passé Composé?
A
1
B
2

Slide 20 - Quiz

tu - parler

passé composé
A
tu as parlé
B
tu est parlé
C
tu parles
D
tu parle

Slide 21 - Quiz

Ils (envoyer, passé composé)
A
ont envoyé
B
sont envoyé
C
envoyais
D
envoyait

Slide 22 - Quiz

Zet in de passé composé.
Tu (aller)
A
as allé
B
es allé
C
a allé
D
est allé

Slide 23 - Quiz

Cet été, on (faire, passé composé) _____ ______ un beau voyage.
A
est fait
B
a fait
C
est fairé
D
a faité

Slide 24 - Quiz

Passé composé - gebruik
J’ai regardé un film pendant le week-end. 
Ik heb een film gekeken in het weekend.

Kijk naar bovenstaande voorbeeldzin. De passé composé gebruik ik om.... 
  • iets over het verleden te vertellen

Slide 25 - Slide

Passé composé - gebruik
J’ai regardé un film pendant le week-end. 
Ik heb een film gekeken in het weekend.

Kijk naar bovenstaande voorbeeldzin. De passé composé gebruik ik om.... 
  • iets over het verleden te vertellen

Slide 26 - Slide

Passé composé - vorm
De passé composé bestaat, net als de Nederlandse voltooide tijd uit twee delen

  • het bestaat uit een hulpwerkwoord en een voltooid deelwoord

Slide 27 - Slide

Passé composé - hulpww. 
  • Wanneer je in het Nederlands het hulpwerkwoord zijn gebruikt (ik ben gegaan), gebruik je in het Frans het hulpwerkwoord être.  
  • Wanneer je in het Nederlands het hulpwerkwoord hebben gebruikt (ik heb gekeken), gebruik je in het Frans het hulpwerkwoord avoir.  

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide

Passé composé - hulpww.
Voor de passé composé gebruik je deze hulpwerkwoorden in de tegenwoordige tijd (le présent). Het is dus belangrijk deze goed uit je hoofd te kennen! 

Zie de volgende dia...

Slide 30 - Slide

avoir = hebben
j'ai
tu as 
il, elle, on a
nous avons
vous avez
ils, elles ont 
être = zijn
je suis
tu es
il, elle, on est
nous sommes
vous êtes
ils, elles sont 

Slide 31 - Slide

Passé composé - volt. dw. 
In het Frans heb je werkwoorden die eindigen op:
1. -er (zoals regarder = kijken)
2. –ir (zoals sortir = uitgaan)
3. –re (zoals vendre = verkopen)

Slide 32 - Slide

Passé composé - volt. dw. 
Bij regelmatige ww. is het maken van het voltooid deelwoord heel makkelijk. 
  • Regelmatige werkwoorden op –er: haal -er eraf en voeg é toe (manger: j'ai mangé des moules).
  • Regelmatige werkwoorden op –ir: haal -ir eraf en voeg je -i toe (partir: il est parti en vacances)
  • Regelmatige werkwoorden op –re: haal -re eraf en voeg je -u toe  (perdre: elle a perdu son sac) 


Slide 33 - Slide

Passé composé 
Des questions?
Vragen? 

Slide 34 - Slide

Passé composé
Présent
J'ai mangé
il parle
Ils ont acheté
je téléphone
vous avez dansé
nous écoutons
vous regardez
Tamara a marché
nous avons trouvé
on cherche
Elisa rencontre
tu as raconté

Slide 35 - Drag question

Waarom is: Je dansé fout?
Wat ontbreekt er?

Slide 36 - Open question

elles (retourner) = terugkomen
A
elles ont retourné
B
elles sont retourné

Slide 37 - Quiz