Paul is
even knap als zijn broer.
Paul est (...................................) son frère.
Julie is mooier dan haar zus.
Julie est (...................................) sa soeur.
Deze schilderijen zijn het mooist.
Ces tableaux sont (...................................).
Huizen zijn minder mooi dan paleizen.
Les maisons sont (...................................) les palais.
De Eiffeltoren is het minst mooi.
La Tour Eiffel est (...................................).
-
een mooier gebouw
(...................................) bâtiment
het mooiste meisje
(...................................) fille
een minder mooie route
(...................................) route
de minst mooie brug
(...................................) pont