H3B NE Arg hfst 4, opdrachten 1 en 2

Welke onderdelen van argumentatie ken je nu?
1 / 16
next
Slide 1: Mind map
Middelbare school

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slide.

Items in this lesson

Welke onderdelen van argumentatie ken je nu?

Slide 1 - Mind map

This item has no instructions

Antwoorden van opdracht 1, blz 107 van je lesboek (hfst 4, §Lezen)
1. Het onderwerp van de tekst is 'correcte spelling'               (2. is eigen antwoord)
3.De aanleiding om een column te schrijven was, dat hij een bericht van een kennis kreeg. 
    In dat bericht was een werkwoord fout gespeld.
4.Het excuus was: 'Hij had geen zin om erover na te denken, want hij schreef een appbericht en geen dictee.'
   (=argument en onderbouwing).
5.De weerlegging kun je herkennen door het signaalwoord 'toch' in de tekst.
6. en 7. vul deze in op de volgende slides
8.Ze hoopt dat er een enge tiran komt die correcte werkwoordspelling gaat verplichten. Ze wil een campagne werkwoordspelling, net zoals de NIX-18 campagne.
9. De column heeft het tekstdoel om te overtuigen (maar is amuserend geschreven).

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Vul hier het tegenargument, de weerlegging en de onderbouwing in die je bij opdracht 1.6 (lesboek blz 107) hebt ingevuld: 
want:
want:
Als je werkwoordspelling beheerst, hoe je er niet eens over na te denken
Dan gaat het vanzelf
Toch is het gek dat je fouten in werkwoordspelling kunt rechtvaardigen, alleen omdat je geen zin had erover na te denken

Slide 3 - Drag question

This item has no instructions

Upload een foto of screenshot van opdracht 1.7:
het schema van vier blokjes dat je hebt gemaakt bij de stelling:

'Het is geen wonder dat zoveel mensen nog dt-fouten maken'.

Slide 4 - Open question

This item has no instructions

Opdracht 2, blz 108/109.

Wat is het standpunt van de auteur van tekst 2 (op blz 109 /110)?

Slide 5 - Mind map



'Naar mijn mening is sociale dienstplicht een slecht idee.'
Opdracht 2.
In het schema dat bij opdracht 2.6 staat, word je gevraagd een onderschikkend argument te geven bij het argument: 'Jongeren hoeven niet betrokken te worden bij de samenleving'.
Welk onderschikkend argument heb je gevonden in alinea 2?
(je hebt dit antwoord ingevuld bij 2.6.a)

Slide 6 - Mind map



'Ze staan er al middenin.'
Opdracht 2.
In het schema dat bij opdracht 2.6.a heb je waarschijnlijk ingevuld:
'(want) ze staan er al middenin.'
Welke twee onderschikkingen heb je gevonden in alinea 2?

(je hebt dit antwoord ingevuld bij 2.6.b en 2.6.b in je schrift)

Slide 7 - Mind map


94% van de Nederlandse jongeren werkt of volgt een opleiding.
en:
De helft van de Nederlandse jongeren doet vrijwilligerswerk.
Is dat ook echt zo? Wie doet vrijwilligerswerk?
Opdracht 2.
Noteer de vier argumenten die de schrijver in tekst 2 heeft gebruikt (je vindt de antwoorden bij 2.6 / 2.7 / 2.9 / 2.10)
Je kunt meerdere antwoorden geven of in een tekstblokje werken

Slide 8 - Mind map

This item has no instructions

Opdracht 2
Aan welke signaalwoorden herkende je drie van de vier argumenten in de tekst? (je kunt deze antwoorden vinden bij de start van alinea 2, 3 en 5)

Slide 9 - Mind map


al.2: Ten eerste
al.3: Verder
al.5: Ten slotte
Opsommend verband bij drie van de vier argumenten.
Opdracht 2
Wat is het eerste argument tegen het standpunt van de auteur (je hebt deze vraag beantwoord bij vraag 2.12)

Slide 10 - Mind map


'Sociale dienstplicht heeft gunstige effecten (1. op de sociale vaardigheden van jongeren en 2. ze krijgen meer oog voor hun directe omgeving.'
Opdracht 2
Aan welk woord in de tekst zag je dat er een tegenargument kwam?
(je hebt deze vraag beantwoord bij 2.13)

Slide 11 - Mind map

This item has no instructions

Opdracht 2
Aan welk signaalwoord herkende je de weerlegging van het tegenargument?
(je hebt deze vraag beantwoord bij 2.16)

Slide 12 - Mind map

This item has no instructions

Opdracht 2
Wat is het tweede argument tegen het standpunt van de auteur (je hebt deze vraag beantwoord bij vraag 2.18)

Slide 13 - Mind map


'Sociale dienstplicht is een mooie en goedkope oplossing voor een tekort aan personeel.'
Opdracht 2
Aan welk signaalwoord herken je de weerlegging van
het tweede tegenargument?
(je hebt deze vraag beantwoord bij 2.20)

Slide 14 - Mind map


'maar'
Stelling: dit betoog is goed geschreven.
JA, alle argumenten zijn onderbouwd met een (feitelijke) bron
Redelijk, de meeste argumenten zijn onderbouwd met een (feitelijke) bron
NEE, de argumenten zijn niet onderbouwd met een (feitelijke) bron

Slide 15 - Poll

This item has no instructions

Ik begrijp nu (iets) meer van argumentatie in de tekst
(schuif de knop op de balk naar links of rechts om je begripsniveau aan te geven)
0100

Slide 16 - Poll

This item has no instructions