13.2 Gaschromatografie

Gaschromatografie
1 / 29
next
Slide 1: Slide
ScheikundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Gaschromatografie

Slide 1 - Slide

Lesdoelen gaschromatografie:
 Je leert:
-over de stationaire en mobiele fase en de retentietijd van gaschromatografie.
- over de invloed van een polaire en apolaire stationaire fase op de retentietijd.
- over hoe je bepaalt hoeveel stof er aanwezig is aan de hand van piekoppervlakte

Slide 2 - Slide

Polaire binding
Apolaire binding
OH binding
CO binding
CH binding
NH binding
HH binding

Slide 3 - Drag question

Polair molecuul
Apolair molecuul
Waterstof
Methaan
Methanol
Waterstofchloride
Koolstofdioxide
Water

Slide 4 - Drag question

Voorkennis: Waneer ontstaat een dipool-dipool binding?

Slide 5 - Open question

Voorkennis: Waterstofbruggen
  • Een waterstofbrug is simpelweg een sterke dipool-dipool binding.
  • Gebeurt bij de meest elekronegatieve atomen en waterstof, oftewel bij hele polaire bindingen!
  • Gebeurt tussen H en O of N

Slide 6 - Slide

Dipool-dipool binding
Waterstofbruggen
Alleen vanderwaalskrachten
Water
Methaan
Ammoniak
Benzeen
waterstofchloride

Slide 7 - Drag question

Gaschromatografie wordt vaak als kwalitatieve analysemethode gebruikt. Wat wordt hiermee bedoeld?
A
methode om te analyseren welke stoffen er zich in een monster bevinden
B
methode om te analyseren wat de hoeveelheid is van elke stof in een monster
C
methode om te analyseren welke stoffen en hoeveel van deze stoffen er zich in een monster bevinden
D
ik heb echt geen flauw idee

Slide 8 - Quiz

Slide 9 - Video

N.a.v. het filmpje van zojuist: Was het een zuivere stof of een mengsel?
A
Het was een zuivere stof
B
Het was een mengsel

Slide 10 - Quiz

Slide 11 - Slide

Hoe lang het duurt voordat moleculen van een stof 'elueren' (uit de kolom bij de detector komen) hangt af van...(meerdere antwoorden mogelijk)
A
de moleculen van de stof zelf
B
de stationaire fase
C
de temperatuur in de oven
D
het debiet (stroomsnelheid in mL/s) van het draaggas

Slide 12 - Quiz

Slide 13 - Slide

Kwalitatief vs Kwantitatief
  • We kunnen twee dingen uitvinden met gaschromatografie!
  • Een kwalitatief resultaat dat laat zien welke stof aanwezig is.
  • Een kwantitatief resultaat dat aanduid hoeveel van een bepaalde stof aanwezig is

Slide 14 - Slide

De retentietijd is de tijd...
A
die het draaggas er over doet om van de injector bij de detector te komen
B
die de stationaire fase er over doet om van de injector bij de detector te komen
C
die de moleculen van stof X in het monster er over doen om van de injector bij de detector te komen
D
die verstrijkt van het begin tot het eind van een kwalitatieve analyse middels gaschromatografie

Slide 15 - Quiz

Aan de slag
Lees goed paragraaf 13.2
Maak opgaven 12, 14 t/m 17

Slide 16 - Slide

Demo gaschromatografie

Slide 17 - Slide

kwantitatieve analyse: 
Oppervlakte onder de piek belangrijk!!

Slide 18 - Slide

Wanneer je gaschromatografie als kwantitatieve analysemethode toepast
A
gebruik je de hoogtes van de pieken
B
gebruik je de breedtes van de pieken
C
gebruik je de oppervlaktes onder de pieken
D
gebruik je de plaatsen (retentietijden) van de pieken

Slide 19 - Quiz

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Welk van de chromatogrammen is verkregen na de tweede analyse?
A
chromatogram A
B
chromatogram B
C
chromatogram C
D
chromatogram D

Slide 22 - Quiz

Slide 23 - Slide

1. Is het korreltje gehydrateerd silica polair of apolair?

2. Is de stationaire fase van korreltjes gehydrateerd silica
geschikt voor de scheiding van polaire stoffen of voor apolaire stoffen?
A
1. polair 2. polaire stoffen
B
1. polair 2. apolaire stoffen
C
1. apolair 2. polaire stoffen
D
1. apolair 2. apolaire stoffen

Slide 24 - Quiz

 Extra: Gesloten systeem vloeistofchromatografie

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Video

Waarom hebben propaan-1-ol en butaan-1-ol niet dezelfde retentietijd?

Slide 27 - Open question

Wanneer de stationaire fase 'apolair' (een hydrofobe stof) is...(meerdere antwoorden mogelijk)
A
heeft een stof die bestaat uit apolaire moleculen een grotere retentietijd dan een stof die bestaat uit polaire moleculen
B
heeft een stof die bestaat uit polaire moleculen een grotere retentietijd dan een stof die bestaat uit apolaire moleculen
C
bereikt een hydrofobe stof eerder de detector dan een hydrofiele stof
D
bereikt een hydrofiele stof eerder de detector dan een hydrofobe stof

Slide 28 - Quiz

Aan de slag
Lees nogmaals goed paragraaf 13.2
Maak opgaven 18 t/m 20

Slide 29 - Slide