1. Haal -en van het werkwoord af. Je houdt de stam over.
Kijk goed op welke letter de stam eindigt. Welk schema nodig? 1 of 2?
2. Groep 1 (normale werkwoorden): Groep 2 (werkwoorden op -s klank):
ich spiele — ik speel ich reise - ik reis
du spielst — jij speelt du reist - jij reist
er/sie/es spielt — hij/zij/het speelt er/sie/es reist - hij/zij/het reist
wir spielen — wij spelen wir reisen - wij reizen
ihr spielt — jullie spelen ihr reist - jullie reizen
sie/Sie spielen — zij spelen / u speelt sie/Sie reisen - zij reizen / u reist
Wat zijn -s klanken? s, ss, x, ß, sch, z
3. Welke persoon staat in de zin?
4. Plak de goede letters achter de stam.