What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
BK TH grammatica hoofdstuk 4
Herhaling
1 / 30
next
Slide 1:
Slide
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 1
This lesson contains
30 slides
, with
interactive quizzes
,
text slides
and
3 videos
.
Lesson duration is:
120 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Herhaling
Slide 1 - Slide
Stappenplan ontleden
resten
onderwerp
persoonsvorm
lijdend voorwerp
zinsdelen
Slide 2 - Drag question
persoonsvorm
lijdend voorwerp
resten
onderwerp
zinsdeelstrepen
Zinsdelen
Meewerkend voorwerp
Bijwoordelijke bepaling
Slide 3 - Slide
Nieuwe leerstof redekundig ontleden:
- meewerkend voorwerp (MV)
- bijwoordelijke bepaling (BWB)
Slide 4 - Slide
1. PV
Maak de zin vragend , verander van tijd of van getal
2. // zinsdelen
Zinsdeelproef: alles voor de pv is 1 zinsdeel
3. Resten
Alle andere werkwoorden in de zin
4. Onderwerp
Wie/wat + gezegde? Of verander van getal
6. LV (begint nooit met een vz)
Wie/wat + gezegde + onderwerp?
7. MV (aan of voor moet je kunnen toevoegen of weglaten)
Aan/voor + wie/wat + gezegde + onderwerp + LV?
Stappenplan zinnen ontleden
8.
BWB
Alles dat over blijft. Geeft een antwoord op vragen als waar, wanneer, hoe, waarom,...
Slide 5 - Slide
Het meewerkend voorwerp
Slide 6 - Slide
Slide 7 - Video
Slide 8 - Video
Samengevat:
- Het meewerkend voorwerp zoek je NA het lijdend voorwerp
- Het meewerkend voorwerp is/zijn meestal een persoon/personen. Het kan ook een instantie, een ding of iets abstracts zijn.
- Het meewerkend voorwerp ontvangt iets, verneemt iets of er wordt iets van afgenomen.
- Stel de vraag: aan/voor + wie/wat + gezegde + O + LV?
- Controle: aan of voor moet je kunnen toevoegen of kunnen weglaten.
Slide 9 - Slide
Let op:
Het zinsdeel begint dus niet altijd met
aan
of
voor
, maar dan moet je het er wel voor kunnen denken. Soms moet je de zin dan een beetje veranderen.
VB
Heb jij hem het cadeau gegeven?
Heb jij het cadeau aan hem gegeven?
Heb jij aan hem het cadeau gegeven?
Slide 10 - Slide
Mijn vader / kocht / een bos bloemen / voor mijn moeder.
O pv lv mv
Pv
= kocht (kocht mijn vader een bos bloemen voor mijn moeder?)
O
= Mijn vader (wie kocht?)
LV
= een bos bloemen (wie/wat kocht mijn vader?)
MV
= voor mijn moeder. (voor wie kocht mijn vader een bos bloemen?)
Mijn vader / kocht / voor mijn moeder / een bos bloemen.
Mijn vader / kocht / mijn moeder / een bos bloemen
Slide 11 - Slide
Even oefenen...
1. Ik heb hem de chocolaatjes beloofd.
2. Jop heeft de snoepjes voor Willem gepakt.
Slide 12 - Slide
Ik help
hem.
Ik zie
haar
.
Wij geven
jullie
iets.
Heb je
hun
geschreven?
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp
Slide 13 - Drag question
Mijn broer timmert
zijn eigen tafel
Ik zag
jou.
De zorg biedt nu extra hulp
aan ouderen
Heeft hij
hun
een brief geschreven?
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp
Slide 14 - Drag question
Moeder kookte
een heerlijke maaltijd.
Ik zie
haar
.
Wij geven
jullie
een bos bloemen.
Heb je
hun
geschreven?
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp
Slide 15 - Drag question
Wat is het lijdend voorwerp in de volgende zin:
Maarten gaf zijn hond een snoepje.
Slide 16 - Open question
Wat is het meewerkend voorwerp in de volgende zin:
Maarten gaf zijn hond een snoepje.
Slide 17 - Open question
1. PV
Maak de zin vragend , verander van tijd of van getal
2. // zinsdelen
Zinsdeelproef: alles voor de pv is 1 zinsdeel
3. Resten
Alle andere werkwoorden in de zin
4. Onderwerp
Wie/wat + gezegde? Of verander van getal
5. LV (begint nooit met een vz)
Wie/wat + gezegde + onderwerp?
6. MV (aan of voor moet je kunnen toevoegen of weglaten)
Aan/voor + wie/wat + gezegde + onderwerp + LV?
Stappenplan zinnen ontleden
7.
BWB
Alles dat over blijft. Geeft een antwoord op vragen als waar, wanneer, hoe, waarom,...
Slide 18 - Slide
bijwoordelijke bepaling
Slide 19 - Slide
Slide 20 - Video
Even oefenen...
1. Op die middag gaf de politieagent een boete aan de man.
2. Heb jij altijd een krat op jouw fiets?
Slide 21 - Slide
IN DE KRANT staat een leuk artikel over kwallen.
A
bijwoordelijke bepaling
B
geen bijwoordelijke bepaling
Slide 22 - Quiz
De rode brandweerauto staat VOOR ONS HUIS.
‘voor ons huis’ =
A
geen bijwoordelijke bepaling
B
bijwoordelijke bepaling
Slide 23 - Quiz
Heeft een zin altijd een bijwoordelijke bepaling?
A
ja
B
nee
Slide 24 - Quiz
Vandaag hebben we pizza gegeten.
we =
A
onderwerp
B
lijdend voorwerp
C
meewerkend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling
Slide 25 - Quiz
Wat is de bijwoordelijke bepaling?
Wie weet dat nu?
A
wie
B
weet
C
dat
D
nu
Slide 26 - Quiz
Morgen ga ik naar school.
Wat is de bijwoordelijke bepaling?
A
morgen
B
ga
C
ik
D
naar school
Slide 27 - Quiz
Een bijwoordelijke bepaling geeft antwoord op...
A
Wie?
B
Wat?
C
Wanneer?
D
Voor wie?
Slide 28 - Quiz
Wat vind je nog moeilijk of waar heb je nog hulp bij nodig?
Slide 29 - Open question
Zelf oefenen:
Maak de opdrachten van hoofdstuk 4 in het grammaticaboekje.
Let op: de leerstof over de werkwoordstijden (blz 41) komt voorlopig te vervallen, dus opdracht 6, 7 en 8 hoef je
NIET
te maken.
Slide 30 - Slide
More lessons like this
BK grammatica hoofdstuk 4
March 2022
- Lesson with
32 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 1
Lijdend voorwerp + meewerkend voorwerp
January 2023
- Lesson with
22 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 2
Lijdend voorwerp + meewerkend voorwerp
12 days ago
- Lesson with
22 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 2
hv2b Lijdend voorwerp + meewerkend voorwerp
October 2024
- Lesson with
30 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 2
Grammatica - redekundig ontleden
March 2023
- Lesson with
19 slides
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 1,2
gram bwb + tekens opdr 2 en 3 (RvL)
November 2023
- Lesson with
25 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 2
Grammatica, lv, mv, bwb
November 2021
- Lesson with
39 slides
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 1
Bijwoordelijke bepaling
February 2023
- Lesson with
28 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo k, t
Leerjaar 2