1.
De mees kon een nestje bouwen in het nieuwe vogelhuisje.
2. Uiteindelijk moest de generaal de aanval in de woestijn afbreken.
3. De rekening werd door hem niet op tijd betaald.
4. De politie bracht de jongens naar het bureau.
5. Hij vond zijn ontbijt tenslotte in de koelkast.
6. Dat wisten de dorpelingen al een hele tijd.
7. De voorlichtingsambtenaar van de gemeente krijgt elke dag veel vragen.
8. Aan alle leerlingen van de school is een brief gestuurd.
9. Bij de opening van de verbouwde school kregen alle leerlingen een aandenken.
10. Ik zal hem het geven.