2.8 grammatica woordsoorten HA1 bijvoeglijk naamwoord

2.8 grammatica woordsoorten
bijvoeglijk naamwoord
voorzetsel
1 / 19
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

2.8 grammatica woordsoorten
bijvoeglijk naamwoord
voorzetsel

Slide 1 - Slide

timer
10:00

Slide 2 - Slide

Lesdoel
- Aan het einde van de les ken je het verschil tussen een bijvoeglijk naamwoord en een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord.

- Aan het einde van de les kun je het bijvoeglijk naamwoord vinden in de zin.

Slide 3 - Slide

Opdrachten 
Opdracht 1




Slide 4 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord
- vertelt iets over een zelfstandig naamwoord
- Kan voor of achter het znw staan.


Een stoere filmster
Het doosje is blauw.


Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
- zegt van welke stof iets (znw) gemaakt is.


Een gouden horloge
De plastic tas

Slide 5 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord

- kan een korte vorm (zonder -e) of lange vorm hebben (met een -e)
knap - knappe



Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
- heeft maar één vorm en eindigt meestal op -en
koperen, houten

- maar niet altijd!
aluminium, plastic


Slide 6 - Slide

Rijtje 1
Rijtje 2
Gouden
Bijzondere
Kartonnen
Stoute
Grandioze 
Houten
Mooie
Plastic
Rode
Metalen

Slide 7 - Drag question

Vul in:
het .... meisje (aardig)

Slide 8 - Open question

Vul in:
een .... meisje (aardig)

Slide 9 - Open question

Vul in:
de .... basketballer (lang)

Slide 10 - Open question

Vul in:
een .... basketballer (lang)

Slide 11 - Open question

Bij een de-woord gebruik je altijd de:
A
korte vorm
B
lange vorm

Slide 12 - Quiz

Bijvoeglijk naamwoord


- kan gemaakt zijn van een werkwoord.

De gebroken kom




Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord

- kan niet gemaakt zijn van een werkwoord.

Het aluminium tennisracket


Slide 13 - Slide

Gebakken broden
A
stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
B
bijvoeglijk naamwoord gemaakt van een werkwoord

Slide 14 - Quiz

linnen broeken
A
stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
B
bijvoeglijk naamwoord gemaakt van een werkwoord

Slide 15 - Quiz

gevlochten haren
A
stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
B
bijvoeglijk naamwoord gemaakt van een werkwoord

Slide 16 - Quiz

strooien hoeden
A
stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
B
bijvoeglijk naamwoord gemaakt van een werkwoord

Slide 17 - Quiz

gevouwen lakens
A
stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
B
bijvoeglijk naamwoord gemaakt van een werkwoord

Slide 18 - Quiz

Opdrachten 
Opdracht 4
Opdracht 5
Opdracht 6

Versterk jezelf




Slide 19 - Slide