Vraag en Aanbod H6

1 / 24
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Wie is de aanbieder op de arbeidsmarkt?
A
De werknemer
B
De werkgever

Slide 3 - Quiz

Wie is de vrager op de arbeidsmarkt?
A
De werknemer
B
De werkgever

Slide 4 - Quiz

Slide 5 - Slide

Loonelasticiteit van het arbeidsaanbod

Slide 6 - Slide

Opdracht 6.3 t/m 6.6

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Maak opdracht 6.7 en 6.8

Slide 10 - Slide

Als het aanbod van arbeid groter is dan de vraag naar arbeid:
A
is er werkloosheid.
B
heeft iedereen die wil een baan.
C
zijn er te weinig mensen voor al het werk.

Slide 11 - Quiz

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Maak 6.10, 6.11, 6.14 t/m 6.16

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Maak 6.18 t/m 6.23

Slide 18 - Slide

Wat is een wisselkoers?
A
geeft geen verhouding tussen de euro en vreemde valuta aan
B
geeft de verhouding tussen de euro en vreemde valuta aan
C
geeft de verhouding tussen de euro en euro aan
D
geeft de verhouding tussen de vreemde valuta en vreemde valuta aan

Slide 19 - Quiz

Als de wisselkoers van de € stijgt,
dan ...
A
neemt de Nederlandse export toe
B
neemt de Nederlandse export af

Slide 20 - Quiz

Vul in:
Appreciatie van de euro >
wisselkoers ... > export ...
A
wisselkoers stijgt, export stijgt
B
wisselkoers daalt export daalt
C
wisselkoers stijgt, export daalt
D
wisselkoers daalt, export stijgt

Slide 21 - Quiz

1. Hoe noemen economen de koersstijging van de euro: deflatie, inflatie, appreciatie of depreciatie?
A
deflatie
B
inflatie
C
appreciatie
D
depreciatie

Slide 22 - Quiz

Een depreciatie van de Deense kroon houdt in dat
A
Denen goedkoper op vakantie kunnen in het buitenland.
B
de Deense inflatie lager wordt.
C
de Deense import stijgt.
D
Deense producten in het buitenland goedkoper worden.

Slide 23 - Quiz

Slide 24 - Slide