• onderscheid maken tussen primair inkomen, bruto-inkomen (totaal inkomen) en secundair inkomen en van elk voorbeelden noemen.
• met behulp van de Gini-coëfficiënt of een ratio de mate van ongelijke verdeling van het primaire inkomen, het bruto-inkomen (totaal inkomen) en het secundaire inkomen concretiseren.
• effecten analyseren van overheidsmaatregelen op de primaire- en secundaire inkomens¬verdeling.
• sociale uitkeringen en toeslagen herkennen als instrumenten voor herverdeling en verzekering.
• herkennen dat er een afruil (uitwisseling) tussen doelmatigheid en rechtvaardigheid bestaat als herverdeling van inkomen leidt tot minder prikkels tot economische activiteit zoals werk, sparen en scholing, en meer prikkels om te emigreren of belasting te ontwijken.
• herkennen dat door bepaalde herverdelingsinstrumenten van de overheid zoals onderwijs, kinderopvang en sociale zekerheid, de afruil tussen doelmatigheid en rechtvaardigheid niet hoeft plaats te vinden.