What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
H2 Trabitour 4.12 Laatste les voor PW
H2 Trabitour4.12
Lernziele:
- Wiederholen für die Prüfung
Bücher dabei? Chromebook dabei?
0-5
1 / 26
next
Slide 1:
Slide
Duits
Middelbare school
havo
Leerjaar 2
This lesson contains
26 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Lesson duration is:
45 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
H2 Trabitour4.12
Lernziele:
- Wiederholen für die Prüfung
Bücher dabei? Chromebook dabei?
0-5
Slide 1 - Slide
Leerstof Kapitel 4:
Wörterliste A, B, D, F, G (Seite 148-149)
20 pt
Schreibecke E, I (Seite 151)
12 pt
Grammatik C bezittelijk voornaamwoord (Seite 152)
9 pt
Grammatik E werkwoorden stam op -d of -t (S. 116)
6
pt
(Geen leerstof): Lesen
9 pt
Hoe heb je deze onderdelen in de vorige toets gedaan?
Slide 2 - Slide
Wat ga je oefenen?
- woorden --> WRTS/StudyGo of Slimmer leren
- werkwoorden: Bonuskapitel S 180 en 181
Via deze link oef 7.10 t/m 7.18
- Posessivpronomen (bezittelijk voornaamwoord) Volgende slides + Bonuskapitel S 180 en 181
- Schreibecke: doe de oefentoets, onderdeel H
5-35
timer
25:00
Slide 3 - Slide
Ik kan de bezittelijke voornaamwoorden goed gebruiken.
A
Ja
B
Nee
Slide 4 - Quiz
bezittelijke voornaamwoorden
Als je met ja hebt geantwoord, dan kun je de groene slides overslaan.
Slide 5 - Slide
Lernziele
Du kennst die Possesivpronomen;
Du kannst ein Wort zu einem Geschlecht einordnen.
Slide 6 - Slide
Persoonlijk voornaamwoorden
ich
du
er / sie / es
wir
ihr
sie / Sie
Handig om te weten:
In deze vorm zijn ze het
onderwerp
(1e);
Er hoort altijd een
persoonsvorm
bij.
Voorbeeld:
Er
hat
keine Zeit für Fußball.
Wir
hatten
gestern viel Spaß.
Mein Bruder und ich
sind
müde. *
*Het laatste voorbeeld is tricky: De onderwerpen zijn enkelvoud maar het werkwoord is een meervoud want m'n broer en ik zijn samen twee personen
Slide 7 - Slide
Sleep de persoonlijk voornaamwoorden naar de juiste plek
ik
jij
hij
zij
het
men
wij
jullie
zij
U
ich
du
er
sie
es
sie (mv)
ihr
wir
Sie
man
Slide 8 - Drag question
Bezittelijk voornaamwoorden
mein-
dein-
sein- / ihr- / sein-
unser-
euer- *
ihr-/ Ihr-
Handig om te weten:
Deze woorden geven een
bezit
aan.
Er hoort altijd een
ding/persoon
bij, die in een naamval staat (2e, 3e, 4e).
Voorbeeld:
Er hat
seine
Mutter
nicht gesehen.
Unser
Buch
liegt noch zu Hause.
Ich gebe
meinem Vater
eine Kaugummi.
*Euer bij mannelijk en onzijdig
Eure bij vrouwelijk en meervoud
Slide 9 - Slide
Sleep het juiste bezittelijk voornaamwoord naar de juiste vertaling
mijn
jouw
zijn
haar
zijn (o)
onze
jullie
hun
Uw
mein
dein
sein
ihr (v)
sein (o)
ihr(mv)
euer
unser
Ihr
Slide 10 - Drag question
Wähle den richtigen Artikel
_______ Currywurst
A
der
B
die
C
das
Slide 11 - Quiz
Wähle den richtigen Artikel
_______ Currywurst
A
eine
B
ein
Slide 12 - Quiz
Wähle den richtigen Artikel
Ist das _______ (jullie) Obst (o)?
A
euer
B
eure
Slide 13 - Quiz
Wähle den richtigen Artikel
Was macht _______ (zijn) Vater im Hotel?
A
sein
B
seine
Slide 14 - Quiz
Schreibe den richtigen Personalpronomen in die Lücke.
Das ist ________ (mijn) Pflanze (v).
Slide 15 - Open question
Vertaal het bezittelijk voornaamwoord naar het Duits.
Soms moet je er nog een -e achter zetten!
________ (zijn) Auto (o) ist sehr schnell.
Slide 16 - Open question
Vertaal het bezittelijk voornaamwoord naar het Duits.
Soms moet je er nog een -e achter zetten!
Was ist _________ (haar) Lieblingssport (m) ?
Slide 17 - Open question
Vertaal het bezittelijk voornaamwoord naar het Duits.
Soms moet je er nog een -e achter zetten!
Hast du ________ (onze) Mutter gesehen?
Slide 18 - Open question
Vertaal het bezittelijk voornaamwoord naar het Duits.
Soms moet je er nog een -e achter zetten!
Wo sind __________ (jullie) Tischmanieren?!!
Slide 19 - Open question
Vertaal het bezittelijk voornaamwoord naar het Duits.
Soms moet je er nog een -e achter zetten!
Mein Vater hat ________ (jouw) Fahrrad (o) repariert.
Slide 20 - Open question
Antworte
Aufg. 5
Turnbeutel-Vergesser
Poserin
Vorturner
Poserin
Vorturner
Turnbeutel-Vergesser
Aufg. 6
A Sportarten: Fußball, Hockey, Turnen, Handball, Basketball, Leichtathletik
Sportstätten: Sporthalle, Fußballplatz, Basketballfeld
B Sportarten: Tennis, joggen, reiten, Schlittschuh laufen, tanzen
Sportstätten: Schwimmbad, Tennisplatz, Sportplatz
Slide 21 - Slide
Antworte
Aufg. 9
1 der Nachtisch
2 die Rechnung
3 das Brötchen
4 der Pfeffer
5 das Mädchen
6 die Aufgabe
7 die Grenze
8 die Mutter
9 der August
10 die Freizeit
Aufg. 11
1 Wir - Michael und ich
2 Er - der Trainer
3 Es - Das Training
4 sie - die Eintrittskarten
5 Sie - Die Menschen
6 Er - Mein Vater
7 Sie - Herr Kant (u)
8 Sie - Die Medaille
Aufg. 10
benutzen – gebruiken
heißen - heten
saubermachen – schoonmaken
vergleichen – vergelijken
wünschen – wensen
tanzen – dansen
ergänzen – aanvullen / compleet maken
teilen - delen
mitbringen - meebrengen
übersetzen - vertalen
frühstücken - ontbijten
zeichnen - tekenen
Slide 22 - Slide
Antworte
Aufg. 12
meine – deinØ – deinØ – seine –
unsere – ihrØ – seinØ –
unserØ – deine – deine –
keine – meine – meine
Aufg. 13
mein
ihre
dein
ihre
unsere
euer
sein
Slide 23 - Slide
Antworte
24
1 Ich bin in einem – Hast du Lust
2 fängt – um – an
3 Das Training dauert
4 Nächsten – habe ich einen
22B
1 finde ich
2 Frau Schmidt hat geantwortet
3 Ich habe gehört
4 Mein Vater beobachtet
5 Du hast geredet
6 Anna schreibt
7 deine Freunde fahren
8 man geht
32
1 Morgen 2 fast
3 lösen 4 fehlen
5 draußen 6 verrückt
7 mutig 8 Nachmittag
9 empfehlen 10 Abend
11 passieren
Slide 24 - Slide
Antworte oefentoets
B
das Foul
Am Wochenende
A
sportschoenen
vergeetachtig
verzamelen
C
selten
Schlittschuh laufen
D
het zwembad das Schwimmbad
oefenen üben
E
gearbeitet
mietet
findest
F
uw
G
mein
eure
unser
H 1e deel
Liebe(r) _____,
Ich bin in einem Fußballverein.
Das Training fängt um 20.00 Uhr an.
Nächsten Sonntag haben wir einen Wettkampf gegen Stormvogels ‘83.
H 2e deel
Mein Sport ist toll, weil man es an der frischen Luft machen kann.
Game of Thrones ist meine Lieblingsserie.
Hast du Lust mitzuzucken/ vorbeizukommen / mitzukommen?
Liebe / Beste Grüße, Mit freundlichen Grüßen, Tschüss
Slide 25 - Slide
Verben üben met Verbuga
Ga naar de volgende link:
Verbuga.eu
Kies Präsens, en selecteer Regelmäßige (schwache) Verben.
Vink alle aan, en dan sich irren en sich freuen uit.
Doe minstens 20 opdrachten.
Maak aan het eind een prinscreen van je resultaten.
Slide 26 - Slide
More lessons like this
Kap. 5 20-1-2021
January 2021
- Lesson with
11 slides
Duits
Middelbare school
vwo
Leerjaar 2
Kap. 5 22-1-2021
January 2021
- Lesson with
17 slides
Duits
Middelbare school
vwo
Leerjaar 2
Kapitel 5 4-12-2020
December 2020
- Lesson with
11 slides
Duits
Middelbare school
vwo
Leerjaar 2
Kap. 5 21-1-2021
January 2021
- Lesson with
12 slides
Duits
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 2
Kap. 5 8-1-2021
January 2021
- Lesson with
12 slides
Duits
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 2
Kap. 5 13-1-2021
January 2021
- Lesson with
11 slides
Duits
Middelbare school
vwo
Leerjaar 2
Kap. 5 14-1-2021
January 2021
- Lesson with
11 slides
Duits
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 2
Kap. 5 22-1-2021
January 2021
- Lesson with
13 slides
Duits
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 2