This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Oefentoets hoofdstuk 4
Paragraaf 4.1 t/m 4.3.
Slide 1 - Slide
Je kunt verschillende motieven hebben om een eigen bedrijf te starten. Welk antwoord is juist?
A
je wilt weinig werken
B
je wilt veel werken
C
je wilt jouw eigen keuzes maken
D
je wilt winst maken
Slide 2 - Quiz
Je bent een eigen bedrijf begonnen. Wat is het ondernemersrisico dat jij loopt ?
A
Dat jij belasting moet betalen
B
Dat jij moet zorgen voor voldoende klanten en voldoende omzet
C
Dat jij het ondernemersplan moet schrijven
D
Dat jij moet zorgen voor de verzekeringen
Slide 3 - Quiz
Welke van de volgende zaken hoef je niet(!) te regelen om een onderneming te starten ?
A
bij de KvK het bedrijf inschrijven
B
bij het BKR je bedrijf inschrijven
C
nagaan of je vergunningen nodig hebt
D
een ondernemingsvorm kiezen
Slide 4 - Quiz
Waarom kies je een ondernemingsvorm?
A
Geeft aan wie de eigenaar is
B
Geeft aan wie verantwoordelijk is voor schulden
C
Geeft aan welke belastingen moeten worden betaald
D
A, B en C zijn allemaal goed
Slide 5 - Quiz
Wat geeft een ondernemingsvorm aan ?
A
in welk pand het bedrijf gevestigd is en hoeveel mensen er werken
B
wie verantwoordelijk is, en welke belastingen er betaald worden
C
hoeveel mensen er werken en wie de eigenaar is
Slide 6 - Quiz
Er zijn verschillende ondernemingsvormen en bijbehorende rechtsvormen. Sleep de genoemde ondernemingsvormen naar het juiste vak.
Rechtspersoon
Natuurlijk persoon
Vennootschap onder Firma
Naamloze Vennootschap
Eenmanszaak
Besloten Vennootschap
Slide 7 - Drag question
rechtspersoon
Natuurlijk persoon
vennootschapsbelasting
inkomstenbelasting
hoofdelijk verantwoordelijk
aandelen
Slide 8 - Drag question
Als je een bedrijf wilt starten maak je een plan om na te gaan of jouw ondernemingsidee haalbaar is. Dat noem je .........
A
een investeringsplan
B
een financieel plan
C
een ondernemingsplan
D
een liquiditeitsplan
Slide 9 - Quiz
Financieel plan
Ondernemers plan
exploitatiebegroting
investeringsbegroting
marketingplan
liquiditeitsbegroting
bedrijfsidee
financieel plan
financieringsbegroting
persoonlijke gegevens
organisatie van het bedrijf
Slide 10 - Drag question
HOOFDELIJKE AANSPRAKELIJKHEID betekent dat je persoonlijk verantwoordelijk bent voor de schulden van een bedrijf.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 11 - Quiz
Stelling I : een zzp'er heeft geen mensen in dienst Stelling II : een zzp'er heeft mensen in dienst
Welke stelling is juist ?
A
Stelling I
B
Stelling II
Slide 12 - Quiz
Stelling 1 : In het marketingplan staat het idee, het marktonderzoek en het financiële plan. Stelling 2 : In het ondernemingsplan staat het bedrijfsidee, het financiële plan, de organisatie van het bedrijf, het marktonderzoek en het C.V.
A
Stelling 1 is juist,
stelling 2 is onjuist
B
Stelling 1 is onjuist,
stelling 2 is juist
C
Stelling 1 en 2 zijn juist
D
Stelling 1 en 2 zijn onjuist
Slide 13 - Quiz
Stelling I : een investeringsbegroting geeft aan hoeveel geld je nodig hebt voor bedrijfsmiddelen om te starten
Stelling II : een financieringsbegroting geeft aan hoe de investeringen betaald gaan worden
A
Stelling I is juist
Stelling II is onjuist
B
Stelling I is onjuist
Stelling II is juist
C
Stelling I en II zijn juist
D
Stelling I en II zijn onjuist
Slide 14 - Quiz
In welk onderdeel van het ondernemingsplan vertel je over jouw product/dienst?
A
Marketingplan/
marktonderzoek
B
Bedrijfsidee
C
Organisatie van het bedrijf
D
Persoonlijke gegevens
Slide 15 - Quiz
John laat mensen op straat schoenen zien in verschillende kleurencombinaties en vraagt wat ze ervan vinden. De antwoorden zet hij 's avonds op zijn computer in het programma Excel. John doet ...
A
Deskresearch
B
Fieldresearch
Slide 16 - Quiz
Bij welke ondernemingsvormen ben je privé aansprakelijk?
A
BV
B
Eenmanszaak
C
NV
D
VOF
Slide 17 - Quiz
Inkoopwaarde € 34.500,-. Omzet € 59.000,-. Lonen € 10.000,-. Overige kosten € 8.000,-. Hoe groot is de winst?
A
€ 6.500,-
B
€ 16.500,-
C
€ 26.500,-
D
€ 71.390,-
Slide 18 - Quiz
Bij welke ondernemingsvorm kunnen de aandelen verhandeld worden op de aandelenbeurs?
A
Eenmanszaak
B
vof
C
BV
D
NV
Slide 19 - Quiz
De onderneming van Jeroen en Harry, een BV, is helaas failliet gegaan met een schuld van € 18.000,-. Voor hoeveel is Harry privé aansprakelijk voor deze schuld?
A
€ 0,-
B
€ 9.000,-
C
€ 18.000,-
D
€ 36.000,-
Slide 20 - Quiz
Een besloten vennootschap heeft de volgende kenmerken qua belasting en rechtsvorm:
A
inkomstenbelasting, is een rechtspersoon
B
vennootschapsbelasting, is een natuurlijk persoon
C
vennootschapsbelasting, is een rechtspersoon
D
inkomstenbelasting, is een natuurlijk persoon
Slide 21 - Quiz
- De onderneming is eigendom van de eigenaar. - Er is geen scheiding tussen het zakelijke vermogen en het privévermogen Dit zijn typische kenmerken van een:
A
Besloten vennootschap
B
Eenmanszaak
C
Maatschap
D
Vennootschap onder Firma
Slide 22 - Quiz
Een investeringsbegroting geeft aan:
A
Hoeveel vreemd vermogen er nodig is om te starten met je bedrijf
B
Welke bedrijfsmiddelen er moeten worden aangeschaft om te kunnen starten met je bedrijf
C
Welk gebouw een onderneming moet aanschaffen
D
Wanneer je geld op je betaalrekening verwacht te krijgen
Slide 23 - Quiz
Welke uitspraak over een financieringsbegroting is juist? Kies één of meerdere antwoorden.
A
Hier is af te lezen hoe het bedrijf aan het geld komt, zowel het eigen vermogen als het totale vreemd vermogen.
B
Hier is af te lezen welke opbrengsten + welke kosten je verwacht als je bedrijf in actie is.
C
Om te kunnen ondernemen moet er meer geld in de investeringsbegroting staan dan in de financieringsbegroting.
D
Bij het eigen vermogen staat ook het geleende geld van de ouders.
Slide 24 - Quiz
Wat is een voorbeeld van een doelgroep waarmee je met marketing rekening kunt houden?
A
Voetballiefhebbers
B
Jongeren boven de 15 jaar
C
Scooterrijders
D
A, B en C zijn allemaal goed.
Slide 25 - Quiz
"Nieuw in het assortiment: biologische bananen"
Welk marketinginstrument wordt hier ingezet?
A
Prijs
B
Plaats
C
Personeel
D
Product
Slide 26 - Quiz
De totale omzet van alle supermarkten in 2020 was € 44,7 miljard. Lidl had in 2020 een omzet van € 4,5 miljard. Hoe groot was het marktaandeel van Lidl in 2020?
A
5%
B
10%
C
15%
D
20%
Slide 27 - Quiz
De totale omzet van alle supermarkten in 2020 was € 44,7 miljard. Albert Heijn had een marktaandeel van 35%. Hoe groot was de omzet van Albert Heijn in 2020?
A
€ 15,6 miljard
B
€ 20,2 miljard
C
€ 14,7 miljard
D
€ 17,4 miljard
Slide 28 - Quiz
Je hebt een geweldig idee voor een nieuwe app. Je denkt na voor welke doelgroep de app interessant is. Je bouwt een website en je maakt promotie voor jouw product. Hoe noem je al deze activiteiten?
A
sociale beïnvloeding
B
reclame maken
C
doelgroep bepalen
D
marketing
Slide 29 - Quiz
Bereken het marktaandeel van de Soup Company o.b.v. de volgende gegevens : afzet Soup Company : 115.000 kommen omzet Soup Company : € 33.555,- omzet totale markt : € 424.675,-
A
2,9 %
B
7,9%
C
3,1%
D
27,1 %
Slide 30 - Quiz
Een commerciële organisatie heeft als doel
A
hulpverlening en milieubescherming
B
milieu bescherming
C
maximale winst behalen
D
zo veel mogelijk mensen aan het werk te helpen
Slide 31 - Quiz
Er komt een nieuwe frisdrank op de markt. Je hebt de reclame op de sociale media gezien. Je twijfelt nog of je het product gaat kopen. Jouw vrienden zijn enthousiast en je besluit een fles te kopen om het te proberen. Hoe noem je dit?