1 Je kent de symbolen die je gebruikt om een schakelschema te maken.
2 Je kunt uitleggen welke stoffen geleiders en isolatoren zijn en een aantal voorbeelden geven.
3 Je kunt uitleggen op welke manier je de stroomsterkte meet.
4 Je kunt het verschil tussen een parallelschakeling en een serieschakeling uitleggen.
5 Je kunt rekenen met de eenheid van stroomsterkte.
6 Je kent de eenheid van vermogen