Les 1:

1 / 49
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 1

This lesson contains 49 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

            Class rules 
1. We groeten elkaar voordat we het lokaal binnenkomen.
2. We hebben ons boek, schrift, pen en een opgeladen laptop bij ons.
3. We zijn stil als iemand anders het woord heeft.
4. Als we iets willen zeggen, steken we onze hand op.
5. We houden het lokaal schoon
6. We hebben alleen onze laptop open als de docent dat aangeeft.
7. We gebruiken onze laptop alleen voor zaken die met de Engelse les te maken hebben.
8. We maken ons huiswerk. 
9. We leveren op tijd onze opdrachten in.
10. We hebben te allen tijde respect voor elkaar.

Slide 2 - Slide

        Algemene schoolregels:
  • We zorgen dat we naar het toilet gaan vóór de lessen.
  • We laten onze telefoons in onze kluisjes.
  • We zijn op tijd.
  • Leerlingen volgen altijd de aanwijzingen van personeel van de school op.

Slide 3 - Slide

        Today...
Recap last week
Remember?
Possessives

Slide 4 - Slide


Possessive Pronouns

Bezittelijke Voornaamwoorden

Slide 5 - Slide

Remember???
What possessive pronouns do you know?

Slide 6 - Mind map

Slide 7 - Video

Aantekening:
my = mijn
your = jouw
his = zijn
her = haar
its = van het
our = ons/onze
your = van jullie
their = hun

Slide 8 - Slide

Aantekening: bezittelijke vnw
I have a book - it's my book
you have a book - it's your book
he has a book - it's his book
she has a book - it's her book
it has a book - it's its book
we have a book - it's our book
you have a book - it's your book
they have a book - it's their book

Slide 9 - Slide

"Vertaal" naar een persoonlijk voornaamwoord:
Susan
A
he
B
we
C
you
D
she

Slide 10 - Quiz

"Vertaal" naar een persoonlijk voornaamwoord:
dog
A
he
B
it
C
you
D
I

Slide 11 - Quiz

"Vertaal" naar een persoonlijk voornaamwoord:
my friends and I
A
I
B
they
C
we
D
you

Slide 12 - Quiz

"Vertaal" naar een persoonlijk voornaamwoord:
my teachers
A
you
B
we
C
I
D
they

Slide 13 - Quiz

This is Jonah, (wij) like him a lot.
A
we,
B
they
C
us
D
you

Slide 14 - Quiz

What do (jullie) want from us?
A
she
B
they
C
you
D
your

Slide 15 - Quiz

This is Karin, (zij) likes football.
A
they
B
she
C
her
D
he

Slide 16 - Quiz

Do you see those two boys? (Zij) are up to no good.
A
she
B
they
C
him
D
them

Slide 17 - Quiz

(hij) gave her a pretty flower.
A
him
B
he
C
her
D
him

Slide 18 - Quiz

Peter has a car. It's ... car.
A
my
B
your
C
his
D
her

Slide 19 - Quiz

You have a house. It's ... house
A
my
B
your
C
his
D
its

Slide 20 - Quiz

We have a dog. It's ... dog.
A
my
B
your
C
their
D
our

Slide 21 - Quiz

They have a cat. It's ... cat
A
our
B
my
C
their
D
your

Slide 22 - Quiz

I have a laptop. It's ... laptop
A
your
B
their
C
our
D
my

Slide 23 - Quiz

Chad and Mike have a sister.
It's ... sister
A
his
B
her
C
our
D
their

Slide 24 - Quiz

Fred and I have a bike.
It's ... bike
A
my
B
our
C
their
D
his

Slide 25 - Quiz

Mary has a bike. It's ............... bike.
A
she
B
his
C
my
D
her

Slide 26 - Quiz

Peter and John have a cat. It's .... cat.
A
my
B
his
C
their
D
our

Slide 27 - Quiz

Jack and I have a house. It's ..... house.
A
their
B
our
C
his
D
my

Slide 28 - Quiz

The dog has a bone. It's ..... bone.
A
its
B
my
C
their
D
your

Slide 29 - Quiz

Op de volgende pagina's zie je websites. Doe de oefeningen op deze sites. Daarna geef je op de laatste dia (snap je het?) aan of je dit goed kunt, of dat je het nog lastig vindt.
Succes!

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Link

Slide 32 - Link

Ging het goed? Of vond je het juist lastig? Vertel dat hieronder

Slide 33 - Open question

Slide 34 - Slide

WAT ZIJN PERSOONLIJKE VOORNAAMWOORDEN?
Ik
Jij
Hij/zij/het

Wij
Jullie
Zij

In het Engels noemen we deze voornaamwoorden personal pronouns.

Slide 35 - Slide

PERSONAL PRONOUNS
Ik -> I
Jij -> you
Hij / zij / het -> he / she / it

Wij -> we
Jullie -> you
Zij -> they

Slide 36 - Slide

WIST JE DAT?
I (ik) schrijf je altijd met een hoofdletter.

You gebruik je voor jou, u en jullie.




Slide 37 - Slide

WIST JE DAT?
In een zin kan je namen ook inkorten naar personal pronouns, bijvoorbeeld:

  • Marc is not feeling very well -> He is not feeling very well
  • Amy is great at maths -> She is great at maths
  • David and Jessie are best friends -> They are best friends

Het voornaamwoord it gebruiken we voor dingen of dieren.
  • The mailbox is empty -> It is empty
  • The dog is chasing a duck -> It is chasing a duck




Slide 38 - Slide

Let ___ introduce myself
A
them
B
its
C
his
D
me

Slide 39 - Quiz

___ live in Belfast with my parents
A
I
B
Me
C
My
D
Them

Slide 40 - Quiz

___ is dreaming. (George)
A
he
B
she
C
we
D
they

Slide 41 - Quiz

___ is green. (the blackboard)
A
he
B
she
C
it
D
you

Slide 42 - Quiz

POSSESSIVE PRONOUNS
Als we bezit willen aanduiden, gebruiken we bezittelijke voornaamwoorden. 

Mijn -> my
Jouw -> your
Zijn / haar -> his / hers / its
Onze -> onze
Jullie -> your
Hun -> their

Slide 43 - Slide

POSSESSIVE PRONOUNS
My -> My computer
Your -> Your football
His / hers / its -> His property
Our -> Our house
Your -> Your friends
Their -> Their parents

Slide 44 - Slide

Welke zin klopt?
A
This is my iPad.
B
This is mine iPad

Slide 45 - Quiz

He loves ___ new mountainbike.

Slide 46 - Open question

When they were driving home, suddenly ___ car broke down

Slide 47 - Open question

We bought these pens. Those are ___ pens.

Slide 48 - Open question

That's Jeremy's bike. That's ___ bike.

Slide 49 - Open question