This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Welkom
Vragen huiswerk
Bijvoeglijknaam woord herh
kloktijden herh
samentrekking voorzetsel + bepaald lidwoord
Vragen?
Slide 1 - Slide
Vragen huiswerk?
Slide 2 - Slide
Het bijvoeglijk naamwoord
Slide 3 - Slide
Welke bijvoeglijke nw komen voor het ZNW
Slide 4 - Mind map
Stappenplan bijvoeglijk naamwoord
Plaats: Standaard na het ZNW
Rij van 12?
ja : VOOR het ZNW
nee: ACHTER het ZNW
Vorm:
Wat is het bijvoeglijk naamwoord
Waar zegt het wat van?
Schema:
Slide 5 - Slide
Rij van 12: De bijzondere vormen staan voor het ZNW
Slide 6 - Slide
joli
A
Voor
B
Achter
Slide 7 - Quiz
jaunes
A
Voor
B
Achter
Slide 8 - Quiz
préférées
A
Voor
B
Achter
Slide 9 - Quiz
jeunes
A
Voor
B
Achter
Slide 10 - Quiz
vieilles
A
Voor
B
Achter
Slide 11 - Quiz
Kloktijden
Slide 12 - Slide
herhaling: kloktijden
Kloktijd begin met : Il est...
Hele uren: Il est ... heure(s)
Kwart over: uur wat is geweest + et quart
half: uur wat is geweest + et demie
kwart voor: uur wat komt - moins le quart
Slide 13 - Slide
12 uur 's middags
Il est midi.
Il est midi et quart.
Il est midi et demi.
Il est midi moins le quart.
12 uur 's nachts
Vorm:
Il est minuit.
Il est minuit et quart.
Il est minuit et demi.
Il est minuit moins le quart
Slide 14 - Slide
Minuten over...
uur wat is geweest +
cinq
six
vingt-quatre
4.16 uur
= Il est quatre heures seize.
Minuten voor...
uur wat komt +
moins cinq
moins six
moins vingt-quatre
8.51 uur
= Il est neuf heures moins neuf.
Slide 15 - Slide
Il est....
Slide 16 - Slide
Het is kwart over 7.
A
Il est sept heures et quart.
B
Il est sept heure et quart.
C
Il est sept heures moins le quart.
D
Il est sept heures et demie.
Slide 17 - Quiz
Het is kwart voor 12.
A
Il est midi moins le quart.
B
Il est midi et quart.
C
Il est midi heures moins le quart.
D
Il est midiheures et demie.
Slide 18 - Quiz
Het is 10 voor 10.
A
Il est dix heures dix.
B
Il est dix moins dix.
C
Il est dix heures moins dix.
D
Il est onze heures dix.
Slide 19 - Quiz
Samentrekking:
voorzetsel + lidwoord
Slide 20 - Slide
Voorzetsel
à = in, aan, naar, op
de = van
Bepaald lidwoord
de/ het = le, la, l' (enkelvoud)
de = les (meervoud)
Slide 21 - Slide
samentrekking:
Slide 22 - Slide
Stappenplan
1. Vertalen: welk voorzetsel hoor: in, aan, naar, op = à, van = de
2. Wat is het lidwoord: le, la, l'of les
3. Samentrekken volgens schema:
Slide 23 - Slide
voorbeeld
Je cherche le cahier ... frère de Marie.
Vertalen: Ik zoek het schrift VAN de broer van Marie.
Lidwoord bij frère: LE
Schema: de + le = DU
Dus: Je cherche le cahier DU frère de Marie.
Slide 24 - Slide
Je vais ..... école. Denk in twee stapjes: Welk voorzetsel past: (à = in, aan, naar, op/ de= van) Wat is het lidwoord: le, la, l' of les
A
à l'
B
de l'
Slide 25 - Quiz
Je vais ..... collège. Denk in twee stapjes: Welk voorzetsel past: (à = in, aan, naar, op/ de= van) Wat is het lidwoord: le, la, l' of les
A
du
B
au
Slide 26 - Quiz
Je donne un cadeau ... enfants. Denk in twee stapjes: Welk voorzetsel past: (à = in, aan, naar, op/ de= van) Wat is het lidwoord: le, la, l' of les
A
des
B
au x
Slide 27 - Quiz
Le prof a des notes ... élèves. Denk in twee stapjes: Welk voorzetsel past: (à = in, aan, naar, op/ de= van) Wat is het lidwoord: le, la, l' of les
A
des
B
aux
C
du
D
de les
Slide 28 - Quiz
Je cherche la maison ... fille Denk in twee stapjes: Welk voorzetsel past: (à = in, aan, naar, op/ de= van) Wat is het lidwoord: le, la, l' of les
A
de l'
B
du
C
à la
D
de la
Slide 29 - Quiz
Nous donnons un cadeau ... père de mon amie. Denk in twee stapjes: Welk voorzetsel past: (à = in, aan, naar, op/ de= van) Wat is het lidwoord: le, la, l' of les
A
au
B
du
C
à la
D
de la
Slide 30 - Quiz
Afronding
Vragen?
Leerwerk: Stel niet uit... Niet verder werken... Leer eerst