This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Hoofdstuk 4
Elektriciteit
Slide 1 - Slide
4.1 Leerdoelen
Je kunt apparaten noemen die werken op batterijen
Je kunt de plus en de min van de batterij aanwijzen
Je kunt de spanning van een staafbatterij benoemen
Je kunt de spanning van een penlite-batterij benoemen
Je kunt de spanning berekenen als je batterijen in serie schakelt
Je kunt uitleggen hoe een platte batterij is opgebouwd
Slide 2 - Slide
Wat werkt NIET op batterijen?
A
Mobiele telefoon
B
Laptop
C
Rekenmachine
D
Televisie
Slide 3 - Quiz
Wat werkt NIET op elektriciteit?
A
Mobiele telefoon
B
Televisie
C
Koelkast
D
Gasfornuis
Slide 4 - Quiz
De plus van deze batterij zit
A
links
B
rechts
Slide 5 - Quiz
Welke batterij is dit?
A
platte batterij
B
penlite
C
knoopcel
D
blokbatterij
Slide 6 - Quiz
Welke batterij is dit?
A
platte batterij
B
penlite
C
knoopcel
D
blokbatterij
Slide 7 - Quiz
Deze batterij geeft
A
1,5 Volt
B
4,5 Volt
C
9 Volt
Slide 8 - Quiz
Als ik deze 3 batterijen in serie schakel leveren ze samen
A
4,5 V
B
3 V
C
9 V
Slide 9 - Quiz
Een oplaadbare batterij kan je vaker gebruiken.
A
waar
B
niet waar
Slide 10 - Quiz
Als de werkzame stoffen in een batterij op zijn is de batterij leeg.
A
waar
B
niet waar
Slide 11 - Quiz
Batterijen moet je weggooien bij
A
GFT
B
Papier en karton
C
Glas
D
Klein chemisch afval
Slide 12 - Quiz
Een oplaadbare batterij geeft minder spanning dan een penlite-batterij. Hoeveel minder?
A
0,3 Volt
B
0.2 Volt
C
0,5 Volt
D
0.4 Volt
Slide 13 - Quiz
Wat is de spanning van 5 in serie aangesloten AA batterijen?
Slide 14 - Open question
4.2 Leerdoelen
Je kunt voordelen en nadelen noemen van enkele spanningsbronnen.
Je kunt uitleggen wat een generator is.
Je kunt benoemen welke spanning er op een stopcontact staat
Je kunt omschrijven hoe elektriciteit bij jou thuis komt
Je kunt beschrijven welke spanning veilig is.
Slide 15 - Slide
Een voordeel van een dynamo is
A
dat hij nooit leeg gaat
B
dat je altijd moet blijven fietsen
C
dat je zwaarder moet trappen
D
dat hij rond is
Slide 16 - Quiz
In een stroomkring heb je een spanningsbron nodig. Welke van de volgende apparaten is een spanningsbron?
A
accu
B
lampje
C
schakelaar
D
stroomdraad
Slide 17 - Quiz
Een generator is een spanningbron
A
waar
B
niet waar
Slide 18 - Quiz
Een fietsdynamo geeft een spanning van
A
1,5 V
B
3 V
C
6 V
D
9 V
Slide 19 - Quiz
Een dynamo van 6 Volt geeft een gevaarlijke spanning
A
waar
B
niet waar
Slide 20 - Quiz
Een generator die meer dan 24 Volt geeft, levert een veilige spanning
A
waar
B
niet waar
Slide 21 - Quiz
De spanning op een stopcontact is
A
320V
B
230V
C
23V
D
220V
Slide 22 - Quiz
Wat is FOUT? De elektriciteit die uit het stopcontact komt,
A
wordt gemaakt in een elektriciteitscentrale.
B
wordt gemaakt met windmolens.
C
wordt gemaakt met zonnepanelen.
D
wordt uit de grond gehaald.
Slide 23 - Quiz
4.3 Leerdoelen
Je kunt beschrijven in welke richting de elektrische stroom door een stroomkring loopt.
Je kunt het verschil uitleggen tussen een gesloten stroomkring en een onderbroken stroomkring.
Je kunt uitleggen wat geleiders en isolatoren zijn.
Je kunt een voorbeeld geven van een geleider en van een isolator.
Je kunt uitleggen hoe je met een schakelaar een stroomkring kunt onderbreken en sluiten.
Je kunt uitleggen wat een schakelschema is.
Je kunt de belangrijkstensymbolen toepassen in een schakelschema.
Slide 24 - Slide
Dit is een?
A
open stroomkring
B
gesloten stroomkring
Slide 25 - Quiz
Dit is een?
A
Schakelaar
B
Lampje
C
Spanningsbron
Slide 26 - Quiz
Dit is een?
A
Schakelaar
B
Lampje
C
Spanningsbron
Slide 27 - Quiz
Dit is een?
A
Lampje
B
Schakelaar
C
Spanningsbron
Slide 28 - Quiz
Dit is een?
A
Open stroomkring
B
Gesloten kring
Slide 29 - Quiz
Wat zijn allemaal geleiders?
A
plastic, rubber, glas
B
plastic, glas, koper
C
koper, zilver, steen
D
koper, water, ijzer
Slide 30 - Quiz
Sommige stoffen laten elektrische stroom gemakkelijk door, andere stoffen laten elektrische stroom niet of slecht door. Zet de namen van de onderstaande stoffen in het juist vak.