This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Vandaag
Lezen samenvatting thema 5
herhalen dmv quiz
examentrainer maken
Slide 1 - Slide
lezen
samenvatting (+ plaatjes thema 5)
Slide 2 - Slide
kiezen
samenvatting maken voor jezelf
mee doen met quiz
Slide 3 - Slide
Tip: gebruik je Binas bij de opdrachten en doe ze op een groot scherm
Slide 4 - Slide
Je moet leren voor je examen, maar je hebt meer zin om te netflixen. Met welk deel van de hersenen besluit je wat je gaat doen?
A
Grote hersenen
B
Kleine hersenen
C
Hersenstam
D
Ruggenmerg
Slide 5 - Quiz
Wat is een zenuwcel?
A
Een cel die zuurstof transporteert
B
Een cel die signalen verstuurt
C
Een cel die afweerstoffen produceert
D
Een cel die voedingsstoffen opneemt
Slide 6 - Quiz
hint: we beginnen bij 1 met 'hoge glucoseconcentratie'. Vul de rest van de nummers in volgorde zelf in!
insuline
glucagon
stimuleert cellen om meer glucose op te nemen
bloedsuikerspiegel stijgt
bloedsuikerspiegel daalt
hoge glucoseconcentratie
lage glucoseconcentratie
Slide 7 - Drag question
Stap 0: Je bent flink aan het sporten geweest, je hebt gezweet
Stap 2
Stap 1
Stap 3
Stap 4
Stap 5
Stap 6
Stap 7
Sensoren in de hypothalamus registeren een te hoge osmotische waarde (te weinig water in bloed).
Via de hypofyse komt ADH in het bloed.
ADH bereikt de nieren en nieren gaan meer water terugresorberen
De osmotische waarde van het bloed daalt.
Sensoren in de hypothalamus registeren de lagere (gewenste) osmotische waarde.
De hypothalamus wordt geremd in de afgifte van ADH.
De hypothalamus wordt hierdoor gestimuleerd om ADH te maken en via hypofyse uit te scheiden
Slide 8 - Drag question
Hersenen
Ruggenmerg
Centrale zenuwstelsel
Zenuwstelsel
Perifere zenuwstelsel
Slide 9 - Drag question
Zenuwstelsel
Centraal zenuwstelsel
Perifeer zenuwstelsel
Autonoom zenuwstelsel
Somatisch zenuwstelsel
Sympathisch zenuwstelsel
Parasympathisch zenuwstelsel
Slide 10 - Drag question
Sleep de activiteiten naar het juiste zenuwstelsel.
Parasympatisch zenuwstelsel
Sympathisch zenuwstelsel
Slide 11 - Drag question
Binas 88A - De richting van de impulsoverdracht gaat van de dendriet langs het cellichaam naar het axon.
A
wel
B
niet
Slide 12 - Quiz
Impulsoverdracht verloopt van het postsynaptisch neuron naar het presynaptisch neuron.
A
juist
B
onjuist
Slide 13 - Quiz
Enkele jaren geleden is het aantal ziektes waarop men baby's screent met behulp van een hielprik uitgebreid. De hielprik wordt uitgevoerd bij pasgeboren baby's om na te gaan of bij het kind een aantal ernstige, erfelijke aandoeningen aanwezig zijn. Een van die ziekten waarop wordt getest is fenylketonurie (PKU). Er zijn twee vormen van PKU: klassieke en maligne. Bij de klassieke vorm ontbreekt een bepaald enzym, waardoor fenylalanine zich ophoopt in het bloed. Dit kan uiteindelijk leiden tot een hersenbeschadiging. Bij een maligne vorm ontstaat een tekort aan neurotransmitters. Dit zijn stoffen die betrokken zijn bij impulsoverdracht in het zenuwstelsel. Op welke plaatsen komen deze neurotransmitters bij een gezond persoon vrij op het moment dat de impulsoverdracht mogelijk wordt? (T2)
A
In de cellen van Schwann, rondom een axon
B
In het cellichaam van het neuron dat de impuls gaat doorgeven
C
In de dendriet van het neuron dat de impuls ontvangt
D
In de synapsspleet tussen twee neuronen
Slide 14 - Quiz
29-1) Iemand duwt je. Je voelt de duw, kijkt opzij en duwt terug. Is deze handeling een bewuste reactie of een reflex? Leg je antwoord uit.
Slide 15 - Open question
Iemand duwt je. Je voelt de duw, kijkt opzij en duwt terug.
29-2) Beschrijf de weg waarlangs bij deze handeling impulsen naar de gevoelscentra in de grote hersenen worden geleid.
Slide 16 - Open question
Iemand duwt je. Je voelt de duw, kijkt opzij en duwt terug.
29-3c) Wat is bij deze handeling de functie van de gevoelscentra in de grote hersenen?
Slide 17 - Open question
Wat is bij deze handeling de functie van de bewegingscentra in de grote hersenen?
Slide 18 - Open question
Wanneer je een operatie aan je voet ondergaat, kan dat onder plaatselijke verdoving. Je blijft dan bij bewustzijn maar voelt de pijn niet. De bekendste vorm is de ruggenprik. Door een vloeistof om het ruggenmerg te spuiten, worden de gevoelszenuwcellen en bewegingszenuwcellen in het onderlichaam verdoofd. Een patiënt wordt geopereerd aan zijn voet. 32b) Is het mogelijk dat de patiënt zijn voet in een reflex terugtrekt tijdens de operatie als hij een ruggenprik heeft gekregen? Leg je antwoord uit.
Slide 19 - Open question
Welke zenuwcel is dit?
A
Bewegingszenuwcel
B
Gevoelszenuwcel
C
Schakelcel
D
Zenuw
Slide 20 - Quiz
Wat voor type zenuwcel is zenuwcel 1?
A
Bewegingszenuwcel
B
Schakelcel
C
Gevoelszenuwcel
Slide 21 - Quiz
Welke soort zenuwcel bevindt bij 1?
A
Sensorische zenuwcel
B
Motorische zenuwcel
C
Schakelcel
D
Zowel sensorisch als motorisch
Slide 22 - Quiz
In een zenuwcel heerst een ladingsverschil tussen binnen- en buitenzijde van de cel.
Welke bewering over de membraan van deze zenuwcel is juist?
A
De buitenzijde is positief en de binnenzijde positief
B
De buitenzijde is positief en de binnenzijde negatief
C
De buitenzijde is negatief en de binnenzijde negatief
D
De buitenzijde is negatief en de binnenzijde positief
Slide 23 - Quiz
Wat wordt aangegeven bij de cijfer 2 bij deze motorische zenuwcel?
A
Repolarisatie
B
Hyperpolarisatie
C
Drempelwaarde
D
Depolarisatie
Slide 24 - Quiz
Zenuwcel 1 is verbonden met een spier, zenuwcel 2 met een zintuig.
In welke richting verlopen in zenuwcel 1 impulsen? En in welke richting verlopen in zenuwcel 2 impulsen?
A
1: in richting P
2: in richting R
B
1: in richting P
2: in richting S
C
1: in richting Q
2: in richting R.
D
1: in richting Q
2: in richting S
Slide 25 - Quiz
Welk type spier is geinerveerd door het animale zenuwstelsel?
A
Glad spierweefsel
B
Dwarsgestreept spierweefsel
Slide 26 - Quiz
Enkele beweringen over dwarsgestreept spierweefsel zijn: 1 In een spier die zich in het lichaam gedeeltelijk samentrekt, zijn álle spiervezels gedeeltelijk samengetrokken. 2 Een spiervezel die ontspannen is, verbruikt geen energie. 3 Een motorische eenheid (zenuw + spiervezel) heeft als geheel een prikkeldrempel.
A
1 en 3 zijn juist
B
alleen 2 is juist
C
Alleen 3 is juist
D
1, 2 en 3 zijn juist
Slide 27 - Quiz
Zintuig = Receptor
Spier = effector
Centraal zenuwstelsel
Motorische zenuwcel
Sensorische zenuwcel
Slide 28 - Drag question
Zet van groot naar klein:
Groot
Klein
Spier
Myofibril
Spierbundel
Spiervezel
myosine Filament
Slide 29 - Drag question
Spier
Spierschede
Spiervezel
Pees
Spierbundel
Bewetgings-
zenuwcel
Slide 30 - Drag question
Welke spieren vormen een antagonistisch paar?
Spier 1 en spier
Spier 2 en spier
3
4
Slide 31 - Drag question
spieren en klieren noemen wij:
A
effectoren
B
conductoren
C
receptoren
Slide 32 - Quiz
Wat ontstaat er als er in spieren verbranding zonder zuurstof plaats vindt
A
glycogeen
B
melkzuur
C
spiervezels
D
eiwitten
Slide 33 - Quiz
Actine/ myosine
Slide 34 - Slide
2
4
1
3
Pi komt vrij, binding van myosine aan actine
ADP komt vrij, ATP bindt
ATP wordt gehydroliseerd
Myosine verandert van vorm en beweegt zich langs actine
Slide 35 - Drag question
Bij spiercontractie 'wandelt' myosine langs actine oa dmv
A
loslaten van myosine aan actine door ATP binding aan myosine
B
binden van myosine aan actine door omzetten van ADP in ATP
C
Het loslaten van ADP van myosine door middl van hydrolyse
D
het omslaan van de myosinekop door het omzetten van ADP in ATP
Slide 36 - Quiz
BINAS tabel 90C: er zitten in spieren actine- en myosine eiwitten. Welk eiwit is een motoreiwit?