Koppelwerkwoord

• Nederlands
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 2

Koppelwerkwoorden

Leerdoelen

Herhaling:

• Ik kan het hulpwerkwoord in een zin vinden.
• Ik kan het zelfstandig werkwoord in een zin vinden.

Nieuw:

• Ik kan het koppelwerkwoord in een zin vinden.

Klas 2HV oefent deze week met het koppelwerkwoord.
Oefent is in deze zin:

1. Hulpwerkwoord
2. Zelfstandig werkwoord

Maar eerst gaat de klas het hulpwerkwoord en het zelfstandig werkwoord herhalen.

1. Gaat=hww en herhalen=zww
2. Gaat=zww en herhalen=hww
3. Gaat=hww en herhalen=hww
4. Gaat=zww en herhalen=zww

Wat weet je nog over het hulpwerkwoord?

Ik heb vanmorgen de hond uitgelaten.
Wat is het hww?

1. Heb
2. Uitgelaten

Wat weet je nog over het zelfstandig werkwoord?

Hoe laat zal ik jou ophalen?
Wat is het zww?

1. Zal
2. Ophalen

Hulpwerkwoord (hww)

• Geeft niet heel duidelijk aan wat er gebeurt.
• Is nooit het enige werkwoord in de zin.

Mijn broer heeft zich verslapen.

Zelfstandig werkwoord (zww)

• Geeft aan wat er gebeurt. (een handeling/actie)
• Kan het enige werkwoord in de zin zijn.

Mijn broer heeft zich verslapen. 

In welke zin is 'IS' een hulpwerkwoord?

1. Het gras in de tuin is te lang
2. het gras in de tuin is pas gemaaid

De vrienden zijn nog lang gebleven.
Wat is het zww?

1. zijn
2. gebleven

We zouden slechte gewoontes moeten kunnen verbieden.
Wat is het zww?

1. zouden
2. moeten
3. kunnen
4. verbieden

Hij werd ongeduldig.
Is werd hier een zww?

1. ja
2. nee

Bedenk twee zinnen met het ww 'zitten'
In zin 1 is 'zitten' het hww.
In zin 2 is 'zitten' het zww.

Koppelwerkwoord (kww)

• Koppelt een eigenschap aan iets of iemand (het onderwerp). 
• Het gaat niet om een handeling maar om een toestand/situatie
• Je kunt altijd de vraag stellen: Wat is of wat was iets of iemand?
• Kun je altijd door een ander koppelwerkwoord vervangen.

Koppelwerkwoorden

Zwobbels

Zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, 

(heten, dunken voorkomen).

Voorbeelden met koppelwerkwoorden

1. De planeet Mars lijkt onbewoond. 
2. Mijn zusje is ziek.
3. Dat bleek een vergissing.

Zelfstandig werkwoord

• Kan het enige ww in de zin zijn.
• Of staat met een hww in de zin.
• Geeft aan wat er gebeurt.

Ik fiets naar huis.

Ik ga naar huis fietsen.

Koppelwerkwoord

• Kun je altijd door een ander kww vervangen.
• Geeft aan wat iets of iemand is.

Mijn fiets is kapot.

Ik ben jarig.

Hulpwerkwoord

Zelfstandig werkwoord

Koppelwerkwoord

Wij hebben een ijsje gekocht.

Mijn kat is erg lui.

Ons konijn is ontsnapt.

Ik word altijd blij van jou!

Bedenk twee zinnen met 'ben'.
In zin 1 is 'ben' het hulpwerkwoord en in zin 2 is 'ben' het koppelwerkwoord.

Ik kan het hulpwerkwoord in een zin vinden.

4100

Ik kan het zelfstandig werkwoord in een zin vinden.

3100

Ik kan het koppelwerkwoord in een zin vinden.

😒🙁😐🙂😃