1.
Personal pronoun = persoonlijk voornaamwoord. Dit gebruik je om naar iemand of iets te refereren zonder de naam te gebruiken.
2. Possessive adjective = bezittelijk bijvoeglijk voornaamwoord. Het bezittelijk bijvoeglijk voornaamwoord geeft aan van wie of wat iets is.
3. Possessive pronouns = bezittelijk voornaamwoord. Als je wilt uitdrukken dat iets van jou (of van iemand anders) is, kun je bezittelijke voornaamwoorden (possessive pronouns) gebruiken.
Bjorn is nice. He is nice.The students are great. They are great.
He has a new bike. That's his bike.
I have a car. That's my car.
That's my car. It's mine.
That's his bike. That's his.