1. woorden: mengt/mengen?, lidwoorden.
2. ww écrire met verbuga oefenen.
3. tijden herkennen belangrijk.
4. mv: met à woord: lui of leur.
4. lv: zonder à woord: le, la, l', les.
4. plaats pers.vnw vóor infinitief (er-ir-re), vóor pv.
5. bonusvraag: intro unité 4.