les1

1 / 31
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

This lesson contains 31 slides, with text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Hoofdstuk 1

Hoe welvarend ben jij?

Slide 3 - Slide

Weet je het nog
  • Wat zijn behoeften?
  • Welke twee soorten behoeften zijn er?
  • Wat is consumeren?
  • Wat is het verschil tussen goederen en diensten?
  • Wat is het verschil tussen gebruiksgoederen en verbruiksgoederen?
  • Wat is het verschil tussen commerciële beïnvloeding en sociale beïnvloeding?
  • Wanneer is er sprake van zelfvoorziening?
  • Wat is reclame?
  • Wat is budget?

Slide 4 - Slide

  • je gaat  6 minuten in sti
Wat nu?
  • je gaat 6 minuten in stilte werken
  • daarna kun je zachtjes met elkaar overleggen
  • we gaan nakijken, daarna een kleine
  • er volgt uitleg
  • je gaat 7 minuten in stilte werken
  • daarna kun je zachtjes met elkaar overleggen
  • we gaan nakijken
  • we sluiten de les af
Vragen (aan mij) mogen altijd gesteld worden

Slide 5 - Slide

Maak in stilte

zelfstandig
de opdrachten 1 t/m 10 van pagina 9

 Ben je klaar: 
maak alvast de theorie opdracht van pagina 8


timer
6:00
ben je niet stil => strafwerk!

Slide 6 - Slide

commerciële beïnvloeding
Opdrachten
1 basisbehoeften zijn: brood, broek, woonruimte en water.
2 Eten hoort soms tot de overige behoeften als je uit eten gaat of als je
   tussendoortjes of meer eet als noodzakelijk voor je is.
3 Iedereen heeft andere behoeften, doet boodschappen in een andere winkel, 
   of heeft meer geld tot de beschikking, niet ieder gezin is even groot.
4 Tandartsbezoek = diensten
   Laptop             = goederen
   Flesje water     = goederen
   Popconcert       = diensten
5 Goederen rijwielhandelaar: nieuwe fiets, fietsmand, nieuwe bel, nieuwe band.
   Diensten: lappen van een lekke band, overig onderhoud, verzekering
6 Bij deze afbeelding hoort het woord zelfvoorziening. 
   Met een boor wordt iets gemaakt.

Slide 7 - Slide

commerciële beïnvloeding
Vervolg opdrachten
7a Ze maken reclame omdat ze hopen op die manier nog meer te verkopen.
7b Voordelen reclame consument: voorlichting over producten, je kunt zo prijzen
     vergelijken van verschillende aanbieders, je leert een nieuw product kennen, je
     kunt gebruik maken van de aanbieding.
8 Je ouders is sociale beïnvloeding
   De verkoper is commerciële beïnvloeding
   Social media is commerciële beïnvloeding
9 Televisie is een gebruiksgoed, je kunt de tv een lange tijd gebruiken.
10 3 pakken = 30% korting. Normale prijs is € 1,65 per pak (je betaald dus 70%)
     Nu betaal je dus 1,65x3 x0,7 = 3,465 = € 3,47
     met verhoudingstabel:                   of op deze manier:
                                                         3x1,65 = 4,95
                                                        korting 30% = 4,95/100 x30 = 1,485 = 1,49
                                                        betalen 4,95-1,49 = € 3,46

€ 4,95
0,0495
100
1
70

Slide 8 - Slide

Theorie
Iedere dag weer heb je van alles nodig of wil je graag iets hebben. Je noemt dat je behoeften.
Bij de basisbehoeften gaat het om alles wat je echt nodig hebt.
De overige behoeften maken je leven leuker of makkelijker.
Hoeveel je kunt besteden hangt af van het budget dat je hebt.
De kapper en fietsenmaker leveren diensten door voor jou iets te doen.
Producten die je kunt aanraken zijn goederen.
Als die langere tijd meegaan zijn het gebruiksgoederen.
Als ze kort meegaan en opraken zijn het verbruiksgoederen.
Als je iets koopt ben je aan het consumeren.
Als je zelf iets maakt om in je behoefte te voorzien is dit zelfvoorziening.
Met commerciële beïnvloeding willen winkeliers/fabrikanten jou iets laten kopen.
Ze doen dat door reclame te maken
Als familie of vrienden je beïnvloeden noemen we dit sociale beïnvloeding.



Slide 9 - Slide

§1.1 Kun jij kopen wat je wilt?
Primaire behoeften
"Noodzakelijk"

Eten
Drinken
Kleding
Dak boven je hoofd
Medische zorg
Secundaire  behoeften
"Leven aangenamer"

Uit eten
Dure merkkleding
Vakantiehuisje
Plastische chirurgie
Wijn, Bier en Champagne

Slide 10 - Slide

Schaars goed:

Goed waarvoor je moet betalen. 
Goederen die zijn geproduceerd met productiefactoren.
Vrije goederen:

Goederen die niet schaars zijn.
Goederen waarvoor je niet hoeft te betalen.

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Video

Prioriteiten

Prioriteiten stellen: bepalen welke behoeften het belangrijkst zijn en welke minder belangrijk.

Het is verstandig zijn om de meeste prioriteit te geven aan de primaire behoeften.

Slide 13 - Slide

Welvaart: geeft aan hoeveel behoeften iemand kan bevredigen.

Hoe meer behoeften je kunt bevredigen hoe hoger je welvaart.Normaal gesproken dus hoe meer geld en tijd (=middelen) iemand heeft hoe hoger de welvaart.

Zelfvoorziening: zelf maken/doen wat je nodig hebt

Slide 14 - Slide

Opdrachten

Slide 15 - Slide

Maak in stilte
zelfstandig
de opdrachten 1 t/m 14 van pagina 10 t/m 13

 Ben je klaar: 
neem alvast §1.2 door



timer
7:00
ben je niet stil => strafwerk!

Slide 16 - Slide

1
Twee eigen voorbeelden van uitgaven om je leven beter of aangenamer te maken:

Slide 17 - Slide

2a
Primaire behoeften: brood, huis, broek en schoenen.
2b
Secundaire behoeften: vakantie, fiets, smartphone, auto en cola.

Slide 18 - Slide

3
Budget
Leeftijd (of geslacht)
Reclame

4
Schoenen: jij wellicht als je kleedgeld krijgt, anders je ouders.
Eten: ouders (zij zorgen voor het eten).
Snack's: jij wellicht als je dit koopt.

Slide 19 - Slide

5a
Bakkers gebruiken grondstoffen (meel, zout, gist) en ze gebruiken hulpmiddelen/machines (oven, mixer) en het kost tijd om het brood te maken.
5b
Brood kan zeldzaam zijn als de oogst een keer mislukt, of als de vraag heel hoog is, als stroom heel duur wordt, of als de oven kapot gaat, of als mensen geen brood meer willen eten.

Slide 20 - Slide

6
Je kunt gaan zwemmen in het IJsselmeer.
Je kunt gaan voetballen op een grasveldje in de buurt.
Je kunt gaan picknicken in het park met zelf mee genomen spullen.
Je kunt ook zonnen op het strand.


Slide 21 - Slide

7
Opwekken duurzame energie:

Slide 22 - Slide

8
Jouw prioriteitenlijst: begint hopelijk wel met het maken van je fiets! Zou jammer zijn als je lopend naar school moet.....
Daarna ben je vanzelfsprekend helemaal vrij om te kiezen wat voor jou belangrijk is.

Slide 23 - Slide

9a
Zonder te kopen: zelfvoorziening.
9b
Voorbeelden zelfvoorziening:

Slide 24 - Slide

10
Welvaart neemt toe:
  • je krijgt loonsverhoging (meer geld)
  • prioriteiten stellen (geen onnodige uitgaven)
  • zelfvoorziening (je hoeft niet te kopen)

Slide 25 - Slide

11
Je kunt er niets over zeggen omdat je niet weet wat ze zelf moeten betalen, welke behoeften ze hebben. Misschien doet Yusuf ook meer aan zelfvoorziening.


Slide 26 - Slide

12
Het inkomen van € 400,- = 100%
€ 4,- = 1%
Percentage
Berekening
Bedrag
Primaire behoeften
63%
400/100x63
of 63x3
€ 252,-
Secundaire behoeften
28%
400/100 x 28
of 28x4
€ 112,-
Sparen
9%
400/100 x 9
of 9x4
€  36,-

Slide 27 - Slide

13
De vraag is hoeveel is 92% van € 685,-
100% = 685
1% = 6,85
92% = 685/100 x92 =€ 630,20 
        (of 6,85x92)

Ze besparen dit dus per jaar op electriciteitskosten.

Slide 28 - Slide

14a
Op het duurste artikel plak je de meeste korting!
Dus -25% plak je op Monopoly, -15% plak je op PimPamPet en -10% plak je op het kaartspel.
14b
Monopoly: 36,50x0,75 = € 27,38
PimPamPet: 13,40x0,85 = € 11,39
Kaartspel: 11x0,9 = € 9,90
14c
Zonder korting betaal je 36,50+11+13,40 = € 60,90
Met korting is het € 48,67
De besparing is dus 60,90-48,67 = € 12,23

Slide 29 - Slide

LEER              EN

                     §1.1

Slide 30 - Slide

  • Ik weet wat behoeften zijn
  • Ik weet welke twee soorten behoeften er zijn en ken van elk twee voorbeelden
  • Ik weet wat vrije goederen zijn en kan hier drie voorbeelden van geven
  • Ik weet wat schaarse goederen zijn en kan hier vijf voorbeelden geven
  • Ik weet wat welvaart is
  • Ik weet hoe de welvaart kan toenemen
  • Ik weet wat prioriteiten stellen inhoudt
  • Ik weet wat zelfvoorziening is en kan hier vijf voorbeelden van geven
  • Ik kan rekenen met procenten
  • Ik weet hoe ik moet afronden
  • Ik weet dat geld een € heeft en 2 decimalen
  • Ik weet dat de komma op mijn rekenmachine een punt is

Slide 31 - Slide