2.4 Slaven op de plantages

• Geschiedenis
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 2

2.4 Slaven op de plantages

Leervragen

Schrijf de leervragen in je schrift.  

1. Hoe werkte de driehoekshandel?

2. Welke producten werden er gemaakt op de plantages waar slavernij werd gebruikt?

3. Wie moesten op de slaven letten en hoe deden ze dit?

4. Leg uit of alle slaven hetzelfde werk deden.

5. Wat is het verschil tussen een directe en een indirecte oorzaak?

6. Wat is het verschil tussen een gevolg op korte en en een gevolg op lange termijn?

7. Waarom kwamen er maar weinig slaven in opstand?

8. Leg uit wat de Boni-opstand in Suriname was.

9. Wat is abolitionisme?

10. Wanneer werd slavernij verboden?

Tot slaafgemaakten

Tot slaafgemaakten

Plantageproducten

Plantageproducten

Geweren, stoffen, aardewerk

Geweren, stoffen, 

aardewerk

Tot slaafgemaakten

Tot slaafgemaakten

Welk bedrijf uit de Republiek deed aan driehoekshandel?

1. VOC
2. WIC

Juist

Onjuist

De WIC nam spullen zoals wapens en textiel mee naar Nederland.

Vanuit Suriname vervoerde de WIC plantageproducten.

Slaven uit West-Afrika werden door de WIC naar de andere kant van de oceaan gebracht, naar de Antillen en Suriname.

Lees: Op de plantage

Sleep de producten die op de plantages werden verbouwd naar het schip. 

Sleep de letters naar de juiste plaats.

   A   akker

   B  oerwoud

   C  rivier

   D  kanaaltje of sloot

   E  huis van de plantagehouder

   F slavenhutten

   G  bijgebouwen

A

B

C

D

E

F

G

Zie je een basja in bron 13 of 14, leg uit hoe je hem herkent.

Lees: Oorzaken en gevolgen

Of een oorzaak direct of indirect is, kun je goed zien als je alle oorzaken in een schema zet. 

Zet de zinnen in de goede volgorde. 

Europa wil plantageproducten

Er komt slavenhandel

Plantages hebben arbeiders nodig

Lees: slavenopstanden
De moeder van Boni werd verkracht door haar eigenaar. Welk direct en indirect gevolg had dat?

1. Europa wil plantageproducten
2. Er komt slavenhandel
3. Plantages hebben arbeiders nodig

Welke zinnen zijn correct

1. Zin 2 is een directe oorzaak van zin 3
2. Zin 1 is een indirecte oorzaak van zin 2
3. Zin 1 is een directe oorzaak van zin 2
4. Zin 2 is een indirecte oorzaak van zin 3

De slaven kwamen niet vaak in opstand. Wat is daar geen reden voor.

1. Ze konden niet lezen en schrijven
2. Ze hadden geen vuurwapens
3. Er was veel ruzie tussen de slavenhouders
4. De cultuur tussen de slaven verschilde ook heel erg

Bekijk bron 1 op blz 24 nog eens. Vergelijk de opstand van Boni met de opstand van Tula. Zet de juiste zinnen bij de juiste naam. 

Boni

Tula

Hij woonde op Curaçao

Zijn opstand werd binnen enkele weken neergeslagen. 

Hij vluchtte het oerwoud in

Hij werd verslagen met hulp van de roodmutsen. 

Het Surinaamse woord voor 'roodmuts; is redimusu. Dit is in onze tijd een scheldwoord en betekent zoiets als 'laffe verrader'. Leg uit waarom de roodmutsen in de ogen van veel Surinamers verraders waren.

'Ik wil vrij zijn.'

'Slavernij moet blijven. Wie moet anders het werk doen?'

'Slaven zijn handelswaren.'

Lees: abolitionisme en bron 16 en bekijk bron 15.
Wat was geen bezwaar tegen de slavernij?

1. Slaven moesten ook dezelfde rechten hebben.
2. Het werd te duur.
3. Slaven werden heel slecht behandeld
4. Het was niet Christelijk om mensen als slaaf te houden.

Voorstanders van de afschaffing van slavernij.

1. kolonialisten
2. slavenhandelaren
3. abolitionisten
4. plantagehouders

Abolitionisme betekent:

1. Slavernij
2. Gelijkheid
3. Mensenrechten
4. Afschaffing slavernij

Het boek van Stedman zorgde ervoor dat meer/minder mensen tegen de slavernij waren.

1. meer
2. minder

Engeland begon als eerste met de afschaffing slavernij in 1833. Wanneer deed Nederland dit?

1. 1840
2. 1863
3. 1900
4. 1875

Lees de tekst in de afbeelding
hiernaast. Welke gevolgen op korte en lange termijn beschrijft Bartelink.

Leervragen

Beantwoord de leervragen in je schrift.  

1. Hoe werkte de driehoekshandel?

2Welke producten werden er gemaakt op de plantages waar slavernij werd gebruikt?

3. Wie moesten op de slaven letten en hoe deden ze dit?

4. Leg uit of alle slaven hetzelfde werk deden.

5. Wat is het verschil tussen een directe en een indirecte oorzaak?

6. Wat is het verschil tussen een gevolg op korte en en een gevolg op lange termijn?

7. Waarom kwamen er maar weinig slaven in opstand?

8. Leg uit wat de Boni-opstand in Suriname was.

9. Wat is abolitionisme?

10. Wanneer werd slavernij verboden?