havo 4 20 april

unit 16
Aan het einde van de les weet je wanneer je the en a/an moet gebruiken en waar je geen lidwoord mag gebruiken

Je weet hoe je bezit grammaticaal moet aangeven
1 / 25
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

unit 16
Aan het einde van de les weet je wanneer je the en a/an moet gebruiken en waar je geen lidwoord mag gebruiken

Je weet hoe je bezit grammaticaal moet aangeven

Slide 1 - Slide

lidwoord  a / an

Slide 2 - Slide

a / an
Je krijgt a / an bij:
  • voor een telbaar zelfstandig naamwoord in het enkelvoud
  • als je over iets praat 'in het algemeen'
  • als iets voor het eerst genoemd wordt
  • als je praat over een beroep

Slide 3 - Slide

the
Je gebruikt the
  • als iets al eerder genoemd is of algemeen bekend is
  • als er maar één van is
  • bij rivieren, zeeën, oceanen,bergen, regio's, nationale groepen en landen die een verzameling van staten zijn.
  • bij gebouwen

Slide 4 - Slide

  • bij (dier)soorten
  • bij overtreffende trappen
  • bij muziekinstrumenten
  • wanneer je over iets specifieks praat

Slide 5 - Slide

geen lidwoord
Je gebruikt geen lidwoord:
  • bij de meeste straten ( uitzondering: High Street), landen,enkele bergen, steden ( uitzondering The Hague) , dorpen, meren
  • als je over een sport praat
  • als een zelfstandig naamwoord in zijn algemeenheid gebruikt wordt
  • bij ziektes

Slide 6 - Slide

uitdrukkingen
go to prison                                   in October
go to church                                  to hold office
go to school
go to hospital
go to bed
have lunch
go on holiday

Slide 7 - Slide

bezit / the genitive
bezit van mensen
's  ->  bij enkelvoud / namen / meervouden die niet eindigen op -s
the boy's toys / Charles's toys / the men's toys

s"-> bij meervouden die eindigen op een s
the girls' toys

Slide 8 - Slide

bezit van dingen
Bij bezit van dingen gebruik je : of

de deur van het huis: the door of the house
de poot van de tafel: the leg of the table

Slide 9 - Slide

whose
De genitive gebruik je als volgt:

The men whose children
The car whose door

dus bij bezit van mensen en dingen: whose

Slide 10 - Slide

My friend studies ... sun.
A
a
B
an
C
the
D
x

Slide 11 - Quiz

Now that more and more ice is melting the habitat of ... polar bear is at risk.
A
a
B
an
C
the
D
x

Slide 12 - Quiz

Cambridge has ... university that has existed for centuries.
A
a
B
an
C
the
D
x

Slide 13 - Quiz

Henry is very good at playing ... flute.
A
a
B
an
C
the
D
x

Slide 14 - Quiz

The old man was taken to ... hospital when his breathing became laboured.
A
a
B
an
C
the
D
x

Slide 15 - Quiz

The mountaineers had been looking forward to Climbing ... Mont Blanc.
A
a
B
an
C
the
D
x

Slide 16 - Quiz

When you live in ... United States you have ... Rocky Mountains.
A
a
B
an
C
the
D
x

Slide 17 - Quiz

Peter went to ... prison to visit his mum.
A
a
B
an
C
the
D
x

Slide 18 - Quiz

I bet you cannot wait to be allowed to go back to ... school
A
a
B
an
C
the
D
x

Slide 19 - Quiz

hoe vertaal je: de broer van Jan
A
John his brother
B
the brother of John
C
John's brother
D
Johns' brother

Slide 20 - Quiz

hoe vertaal je de deur van de auto?
A
the door of the car
B
the car door
C
the door from the car
D
the car of the door

Slide 21 - Quiz

hoe vertaal je het thee kopje?
A
the cup of the tea
B
the tea cup
C
the tea's cup
D
the cup from the tea

Slide 22 - Quiz

Hoe vertaal je de fietsen van de meisjes?
A
the girls'bikes
B
the girl's bikes
C
the bikes of the girls
D
the bikes from the girls

Slide 23 - Quiz

Hoe vertaal je de baarden van de mannen
A
the beards of the men
B
the mens'beards
C
the beards from the men
D
the men's beards

Slide 24 - Quiz

Denk je dat je het snapt?
A
Ja!
B
nee!
C
geen idee, ik was met andere dingen bezig
D
de regels toepassen blijf ik lastig vinden

Slide 25 - Quiz