H1 De/het woorden

Nederlands 10-11
Wat gaan we doen deze les?
  1. Spullen op tafel en telefoons in de tas
  2. Dictee
  3. Theorie de/het-woorden
  4. Opdrachten maken
1 / 10
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 1

This lesson contains 10 slides, with text slides.

Items in this lesson

Nederlands 10-11
Wat gaan we doen deze les?
  1. Spullen op tafel en telefoons in de tas
  2. Dictee
  3. Theorie de/het-woorden
  4. Opdrachten maken

Slide 1 - Slide

Dictee
Spelling kun je het beste testen + leren door een dictee.

Bij een dictee moet je namelijk goed letten op de spelling van de zinnen.
  1. Hoofdletters en leestekens
  2. Werkwoordspelling
  3. Juiste spelling van de woorden

Slide 2 - Slide

Dictee
Wij gaan nu een dictee doen. Ik lees de zinnen voor en jullie schrijven ze op in je schrift/kaft van je boek. 


Slide 3 - Slide

Bespreken
  1. Afgelopen weekend is er iets geks gebeurd. 
  2.  In Spijkenisse is een metro van de rails gereden en op een walvisstaart gebotst.
  3. Er zaten geen reizigers in de metro en de machinist heeft het overleefd
  4. De walvisstaart heeft namelijk de val opgevangen.
  5. De machinist is erg geschrokken maar mankeert niets. 

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Link

Theorie De/het-woorden
Lidwoorden = de, het & een

In het Duits heb je mannelijke, vrouwelijke en onzijdige woorden. Bepaalde regels

In het Nederlands was dit vroeger ook zo. Nu benoemen we dat niet meer. In het woordenboek wel.

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

De/het-woorden
Nu zijn er geen regels voor het bepalen of je de of het voor een woord moet zetten. 

Dit doe je met je taalgevoel. Als je echt twijfelt, kan je het altijd opzoeken.

Slide 8 - Slide

de/het-woorden
Een regel:

Bij de-woorden horen die/deze
Bij het-woorden horen dit/dat

de boom, deze boom, die boom
het meisje, dit meisje, dat meisje

Slide 9 - Slide

Opdrachten maken
Maak de volgende opdrachten:
basis: 2 t/m 6 op blz. 41-42
kader: 1 t/m 6 op blz. 30-31

Slide 10 - Slide