Woensdag 22 maart (herhaling H + zelfst. werken)

Bonjour tout le monde!
  • Jassen uit
  • telefoon in je tas
  • Chromebook en boek op tafel
  • Als de timer is afgelopen begint de les.
timer
3:00
1 / 39
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Bonjour tout le monde!
  • Jassen uit
  • telefoon in je tas
  • Chromebook en boek op tafel
  • Als de timer is afgelopen begint de les.
timer
3:00

Slide 1 - Slide

Leerdoel
Je kunt een bezittelijk voornaamwoord in het Frans gebruiken.
Je kunt klokkijken
Je kunt het werkwoord être vervoegen
Je kunt een regelmatig werkwoord vervoegen.

Slide 2 - Slide

Het bezittelijk voornaamwoord

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video

De vorm van het bezittelijk voornaamwoord

Slide 5 - Slide

tante
parents
père
mon
ma
mes

Slide 6 - Drag question

C'est ... père.
A
mon
B
ma
C
mes

Slide 7 - Quiz

(hun) ... plage (v)
A
leurs
B
notre
C
votre
D
leur

Slide 8 - Quiz

(hun) ... chats (m) sont très mignons.
A
vos
B
nos
C
leur
D
leurs

Slide 9 - Quiz

onze ouders
A
vos parents
B
ses parents
C
leurs parents
D
nos parents

Slide 10 - Quiz

mijn vriend
A
mon ami
B
mes ami
C
ma ami

Slide 11 - Quiz

jouw tafel
A
ton table
B
tes tables
C
ta table

Slide 12 - Quiz

haar stoel
A
son chaise
B
ses chaises
C
sa chaise

Slide 13 - Quiz

zijn stoel
A
son chaise
B
ses chaises
C
sa chaise

Slide 14 - Quiz

uw bed

A
votre lit
B
vos lits
C
notre lit
D
nos lits

Slide 15 - Quiz

hun keukens
A
nos cuisines
B
leur cuisine
C
vos cuisines
D
leurs cuisines

Slide 16 - Quiz

haar tuin ( m)
A
son jardin
B
ses jardins
C
sa jardin

Slide 17 - Quiz

Leerdoel
Je kunt een bezittelijk voornaamwoord in het Frans gebruiken.
Je kunt klokkijken
Je kunt het werkwoord être vervoegen
Je kunt een regelmatig werkwoord vervoegen.

Slide 18 - Slide

Quelle heure est-il?

Slide 19 - Slide

Quelle heure est-il?
A
Il est midi.
B
Il est minuit.
C
Il est douze heures.
D
Il est douze heure.

Slide 20 - Quiz

Quelle heure est-il?
A
il est six heures et quart
B
il est cinq et demie heures
C
il est six heures et demie
D
il est cinq heures et demie

Slide 21 - Quiz


Quelle heure est-il?
A
Il est trois heures et demie.
B
Il est quatre heures et demie.
C
Il est deux heures et demie.
D
Il est cinq heures et demie.

Slide 22 - Quiz


Quelle heure est-il?
A
Il est deux heures et quart.
B
Il est deux heures moins le quart

Slide 23 - Quiz

Quelle heure est-il?
A
Il est onze heures.
B
Il est sept heures.
C
C'est sept heures.
D
C'est set heures.

Slide 24 - Quiz

Quelle heure est-il?
A
il est dix heures moins le quart
B
il est onze heure moins quart
C
il est dix heures et quart
D
il est onze heures moins le quart

Slide 25 - Quiz

Quelle heure est-il?
A
Il est quatre heures et quart.
B
Il est quatre heures quart.
C
Il est quatre heure moins le quart.
D
Il est quatre heures moins le quart.

Slide 26 - Quiz

Quelle heure est-il?
A
il est minuit heures
B
C'est minuit
C
C'est minuit heures
D
Il est minuit

Slide 27 - Quiz

Quelle heure est-il?

Slide 28 - Slide

Leerdoel
Je kunt een bezittelijk voornaamwoord in het Frans gebruiken.
Je kunt klokkijken
Je kunt het werkwoord être vervoegen
Je kunt een regelmatig werkwoord vervoegen.

Slide 29 - Slide

le verbe être

Slide 30 - Slide

Le verbe 
ÊTRE

Slide 31 - Slide

je
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
Combineer de juiste vorm van 'être' met het onderwerp
 être (zijn)
suis
es
est
sommes
êtes
sont

Slide 32 - Drag question

je
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
Combineer de juiste vorm van 'être' met het onderwerp
être (zijn)
Combineer de juiste vorm van être met het goede persoonlijk voornaamwoord
suis
es
est
sommes
êtes
sont

Slide 33 - Drag question

Leerdoel
Je kunt een bezittelijk voornaamwoord in het Frans gebruiken.
Je kunt klokkijken
Je kunt het werkwoord être vervoegen
Je kunt een regelmatig werkwoord vervoegen.

Slide 34 - Slide

De regelmatige werkwoorden op -er

Slide 35 - Slide

danser
dansen
Je / J'
Tu
Il/elle/on
Nous
Vous
Ils/elles
1a. Werkwoorden op -ER. Sleep de vervoegingen van het werkwoord naar de juiste persoon.
danse
dansent
dansons
danse
danses
dansez

Slide 36 - Drag question

werkwoorden op - er
Je ... (danser)
A
danse
B
danses
C
dansez
D
dansent

Slide 37 - Quiz

Vervoeg het werkwoord regarder in de présent

Slide 38 - Open question

Slide 39 - Slide